ECLI:NL:RBDHA:2022:10036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.9379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in bezwaar bij visumaanvraag voor kort verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een visum voor kort verblijf had aangevraagd, en de Minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank oordeelde dat de Minister in strijd met de hoorplicht had gehandeld door het bezwaar van de eiser tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond te verklaren zonder de eiser te horen. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had het visum aangevraagd voor familiebezoek, maar zijn aanvraag was eerder afgewezen omdat de Minister twijfels had over de omstandigheden van het verblijf en de terugkeer naar Marokko. De rechtbank stelde vast dat de Minister onvoldoende had onderbouwd waarom het horen in bezwaar niet nodig was, vooral omdat er vragen waren gesteld aan de eiser na het indienen van het bezwaar. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de procedure. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld, en moest het griffierecht van € 184,- worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9379

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Luscuere),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Gündoğdu en mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om hem een visum voor kort verblijf te verstrekken kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2022 op een zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder waren aanwezig [naam2], referent, en diens echtgenote [naam3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W.M. van Breda.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft een visum voor kort verblijf aangevraagd met als doel: familiebezoek. Referent stelt de broer van eiser te zijn. Hij en zijn echtgenote wonen in Rotterdam. Zij treden op als garantsteller en logiesverstrekker.
2. Bij besluit van 22 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet voldoende zijn aangetoond, dat niet is aangetoond dat er voldoende middelen zijn voor het verblijf en de terugreis, en dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om Nederland vóór het verstrijken van het visum weer te verlaten. Verweerder heeft hierbij met name verwezen naar artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede en ten derde, en onder b, van de Verordening (EG) Nr. 810/2009 (Visumcode).
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard, waarbij is afgezien van horen. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst voert eiser aan dat in het bestreden besluit de feitelijke gang van zaken wordt miskend. Visumaanvragen worden beoordeeld door de Consulaire Service Organisatie (CSO) van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit doet het CSO op basis van informatie die aan de hand van een standaardchecklist wordt verzameld door het particuliere bedrijf VFS. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat deze werkwijze als zodanig onrechtmatig is. Daarbij verwijst de rechtbank naar artikel 43, zesde lid, aanhef en onder c, van de Visumcode. Op de vraag of verweerder de aanvraag van eiser voldoende zorgvuldig heeft beoordeeld, zal hierna worden ingegaan.
5. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte afgezien van horen in bezwaar omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Dit blijkt al uit het feit dat verweerder in bezwaar een lijst met vragen heeft opgestuurd, zodat niet gesteld kan worden dat meteen duidelijk was dat het bezwaar ongegrond was. Dit klemt eens temeer aangezien er voorafgaand aan het primaire besluit geen vragen zijn gesteld en het primaire besluit zelf slechts bestaat uit een ingevuld kruisjesformulier waarin geen op de zaak van eiser betrekking hebbende motivering is opgenomen. Hoewel de hoofdregel van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) luidt dat er in bezwaar gehoord wordt, kan uit een peiling van de specialistenvereniging migratierechtadvocaten (SVMA) voorlopig geconcludeerd worden dat verweerder in visumzaken stelselmatig van horen in bezwaar afziet.
6. De rechtbank volgt eiser in deze stelling. Zowel in het verweerschrift als ter zitting is gerefereerd aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918. Ook de rechtbank acht deze uitspraak voor deze zaak van belang, aangezien daarin wordt uitgelegd wanneer mag worden afgezien van horen in bezwaar omdat een bezwaar kennelijk ongegrond is. Volgens de Afdeling moet dan op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk zijn dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is vervat. Daarbij wijst de Afdeling erop dat volgens de wetgever het horen een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure en dat de gronden waarop van horen kan worden afgezien terughoudend moeten worden toegepast.
7. Van een situatie waarin op voorhand zonder twijfel geen ander standpunt mogelijk is, kan niet worden gesproken als verweerder het kennelijk nodig acht om na de ontvangst van een bezwaarschrift aan de indiener een lijst met vragen te stellen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vragenlijst die in bezwaar wordt toegezonden slechts bedoeld is om de indiener de gelegenheid te geven het bezwaar nader toe te lichten. Als er echter daadwerkelijk op voorhand geen twijfel over het standpunt mogelijk zou zijn, bestaat er voor een dergelijke gelegenheid geen plaats. Verder heeft verweerder erop gewezen dat er bij de visumaanvraag een checklist wordt verstrekt waarin staat welke documenten ter onderbouwing vereist zijn, zodat de aanvrager op voorhand weet wat hij moet onderbouwen. Dit laat echter onverlet dat verweerder in het geval van eiser geen genoegen heeft genomen met de door deze bij de aanvraag overgelegde documenten terwijl de redenen daarvoor in het primaire besluit niet worden uitgelegd. Het primaire besluit bevat immers slechts een ingevuld kruisjesformulier en een standaardtoelichting op de aangekruiste afwijzingsgronden, maar geen op het geval van eiser toegesneden motivering. Als er vervolgens, zoals in het geval van eiser, een gemotiveerd en met relevante stukken onderbouwd bezwaarschrift wordt ingediend, brengt deze werkwijze naar zijn aard met zich dat niet snel kan worden gesproken van een situatie waarin geen twijfel over de juistheid van het primaire standpunt bestaat.
8. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een hoorzitting niet was aangewezen omdat er op een hoorzitting geen verifieerbare informatie kan worden ingebracht. Dit standpunt geeft blijk van een te beperkte rechtsopvatting van de functie van het horen in bezwaar. Als er, zoals in het geval van eiser, volgens het bestuursorgaan onvoldoende informatie en bewijsstukken zijn overgelegd, kan horen in bezwaar namelijk uitkomst bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen of om duidelijkheid te verkrijgen over de redenen voor het ontbreken van informatie. Daarnaast kan een hoorzitting het doel dienen dat de vreemdeling zijn visie op de zaak geeft en een toelichting geeft op de mee te wegen belangen. De rechtbank wijst op dit punt opnieuw op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022. Uit deze uitspraak volgt ook dat minder snel van horen kan worden afgezien in zaken zoals visumzaken waarin het bestuursorgaan beoordelingsruimte heeft en de omstandigheden van het geval sterk verweven zijn met de uitkomst, en in gevallen als dat van eiser waarin de vreemdeling steeds bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden.
9. Ook gelet op wat eiser in beroep heeft aangevoerd over het verblijfsdoel en het zogenoemde vestigingsgevaar heeft verweerder in dit geval ten onrechte afgezien van horen. Ten aanzien van het verblijfsdoel heeft eiser er terecht op gewezen dat eerst in het bestreden besluit duidelijk is geworden dat verweerder twijfelt aan de gestelde familierelatie tussen eiser en referent. Door niet te horen in bezwaar is aan eiser de mogelijkheid ontnomen om hier nadere uitleg over te geven of eventueel te verzoeken om aanhouding teneinde een verdere onderbouwing over te leggen. Ten aanzien van het vestigingsgevaar hebben referent en zijn echtgenote ter zitting een toelichting gegeven op het belang dat zij hechten aan familiebanden, op hun persoonlijke levenssituatie en op de zorgtaken van referent in Marokko. Het valt niet op voorhand uit te sluiten dat dit tot een ander besluit op bezwaar had geleid als er de mogelijkheid was geweest om deze toelichting tijdens een hoorzitting in bezwaar bij verweerder te geven.
10. De conclusie is dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 (zorgvuldigheidsvereiste) en 7:2 (hoorplicht in bezwaar) van de Awb. Dit betekent dat deze zaak weer in de bezwaarfase terechtkomt en dat verweerder alsnog een hoorzitting moet organiseren. De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen.
11. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van € 1.518,- (vijftienhonderdachttien euro);
 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 184,- (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.