ECLI:NL:RBDHA:2024:14926

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
NL24.31219 en NL24.31220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Azerbeidzjaan, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag op 31 juli 2024 afgewezen, stellende dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van het Dublin-systeem.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Frankrijk geen opvang heeft ontvangen en dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure aldaar. De rechtbank stelt echter vast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat Nederland ervan uit kan gaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat Frankrijk zich niet aan deze verplichtingen houdt.

De rechtbank wijst erop dat eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de opvang voor Dublinclaimanten in Frankrijk. Eiser heeft geen relevante ervaring als Dublinclaimant in Frankrijk en zijn claims over de opvang zijn niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het interstatelijk vertrouwensbeginsel rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 19 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAGBestuursrecht
zaaknummers: NL24.31219 en NL24.31220
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk ervoor verantwoordelijk is.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Azerbeidzjaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1998. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat uit het AIDA Country Report: France (2023 Update) volgt dat toegang tot opvang, begeleiding en onderdak in Frankrijk in de praktijk gelimiteerd is en dat er een groot gebrek is aan opvangcapaciteit. Eiser ontving in Frankrijk zelf de eerste twee maanden geen opvang en heeft ook geen bijstand van een advocaat gekregen. Er zijn concrete aanwijzingen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Nederland zou de behandeling van het asielverzoek aan zich moeten trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat Frankrijk zich hier niet aan houdt.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in geslaagd is. Door de Afdeling [2] is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. [3] Dit is door de Afdeling meermaals bevestigd in recentere uitspraken. [4]
5.2.
In wat eiser heeft aangevoerd over de opvang in Frankrijk ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank wijst in dit kader op de hiervoor aangehaalde recente uitspraak van 18 juni 2024 van de Afdeling waarin het AIDA-rapport update 2022 is betrokken en is geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat er in Frankrijk structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen zijn. Ook het AIDA-rapport update 2023 schetst naar het oordeel van de rechtbank geen wezenlijk ander beeld van de opvangsituatie in Frankrijk voor Dublinclaimanten dan het vorige AIDA-rapport. In dit verband verwijst de rechtbank naar de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2024. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser met zijn in beroep afgelegde verklaring over wat hij zelf in Frankrijk heeft meegemaakt, evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt om verstoken te blijven van opvang. Eiser is niet eerder als Dublinclaimant overgedragen aan Frankrijk en kan dus niet uit eigen ervaring vertellen over de toegang tot de opvang voor Dublinclaimanten. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat hij op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan kan uitgaan dat eiser als Dublinclaimant overeenkomstig de internationale verplichtingen zal worden behandeld. Ook de stelling van eiser dat hij in Frankrijk geen bijstand van een advocaat heeft gekregen, is niet onderbouwd en wordt daarom niet gevolgd. Bij voorkomende problemen in Frankrijk, in de opvang of anderszins, dient eiser zich te wenden tot de Franse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet mogelijk is, of bij voorbaat zinloos is.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om de aanvraag van eiser onverplicht in behandeling te nemen. Uit hetgeen eiser heeft aangevoerd is niet gebleken van zodanig bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat zijn overdracht aan Frankrijk van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet kan worden overgedragen aan Frankrijk.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [5] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J.F. Elzenaar, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816 en 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1256.
4.Zie 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318, 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737, 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863, 18 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2472 en 30 augustus 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3552.
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.