ECLI:NL:RVS:2024:110

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
202306576/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de bewaring van een vreemdeling na afwijzing van de asielaanvraag

Op 17 januari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 17 oktober 2023 geoordeeld dat de bewaring van een vreemdeling onrechtmatig was geworden met ingang van 11 oktober 2023, na de afwijzing van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris had de vreemdeling op 27 september 2023 in bewaring gesteld en was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. In het hoger beroep werd door de staatssecretaris aangevoerd dat de bewaring pas onrechtmatig werd na de afwijzing van de asielaanvraag op 11 oktober 2023, waardoor de bewaring onrechtmatig werd op 12 oktober 2023.

De Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat de bewaring onrechtmatig was met ingang van 11 oktober 2023. De Afdeling bevestigde dat de bewaring onrechtmatig werd op de dag na de afwijzing van de asielaanvraag, dus op 12 oktober 2023. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de staatssecretaris had veroordeeld tot schadevergoeding van € 700,00 aan de vreemdeling. De vreemdeling had echter wel recht op schadevergoeding, maar deze werd vastgesteld op € 600,00 voor de periode van 12 oktober 2023 tot en met 17 oktober 2023. De staatssecretaris werd niet veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 januari 2024, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak de beslissing vaststelden.

Uitspraak

202306576/1/V3.
Datum uitspraak: 17 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 17 oktober 2023 in zaak nr. NL23.31647 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 17 oktober 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M. Altena-Staalenhoef, advocaat te Badhoevedorp, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Wat de staatssecretaris in zijn eerste grief aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De staatssecretaris klaagt in zijn tweede grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de bewaring met ingang van 11 oktober 2023 onrechtmatig is geworden. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 3 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1291, onder 3) volgt dat een bewaringsmaatregel krachtens artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 onrechtmatig wordt op de dag nadat de asielaanvraag is afgewezen. In dit geval heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling bij besluit van 11 oktober 2023 afgewezen, waardoor de bewaring met ingang van 12 oktober 2023 onrechtmatig is geworden. De grief slaagt.
3.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring vanaf een eerder moment dan 12 oktober 2023 onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank, die ervan uitging dat de bewaring onrechtmatig was met ingang van 11 oktober 2023, de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van de schade van de vreemdeling tot een bedrag van € 700,00. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000) en wel van € 600,00. Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 17 oktober 2023 in zaak nr. NL23.31647, voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld tot vergoeding van de schade van de vreemdeling tot een bedrag van € 700,00;
III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 600,00 over de periode van 12 oktober 2023 tot en met 17 oktober 2023, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Van Breda
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2024
873-1017