ECLI:NL:RBDHA:2024:13720
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep inzake inzage persoonsgegevens op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Op 8 mei 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van procureurs-generalen van het Openbaar Ministerie op hun verzoek van 23 januari 2024 om inzage in hun eigen persoonsgegevens, zoals geregeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Verweerder heeft op 3 juni 2024 een verzoek ontvangen om gedingstukken en een verweerschrift in te dienen, waarop verweerder op 17 juni 2024 heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet nodig is.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn waarbinnen verweerder op het verzoek diende te beslissen, is verstreken. Eisers hebben verweerder op 6 april 2024 in gebreke gesteld en meer dan twee weken later beroep ingesteld. Er is niet gebleken dat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
Verweerder is verplicht een maximale bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- te betalen en moet binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit nemen op het verzoek van eisers. Voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, moet verweerder een dwangsom van € 100,- betalen, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft bepaald dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van F.J.M. van den Berg, griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 september 2024.