ECLI:NL:RBDHA:2024:10403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
23/3551 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet tijdig beslissen op aanvraag inzage persoonsgegevens

Op 15 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van drs. [opposant] en [opposante] tegen een eerdere uitspraak van 21 juli 2023, waarin hun beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, omdat de eerdere uitspraak ten onrechte uitging van een beslistermijn van acht weken, terwijl de geopposeerde verplicht was om binnen zes weken op de aanvragen van opposanten te beslissen. De rechtbank heeft ook het beroep wegens niet tijdig beslissen gegrond verklaard, omdat de geopposeerde niet binnen de gestelde termijn had beslist. De rechtbank heeft geconstateerd dat de opposanten recht hebben op een dwangsom van € 1.442,-, omdat de geopposeerde niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft de besluiten van 29 maart 2024, die niet volledig tegemoetkwamen aan de wensen van de opposanten, verwezen naar de geopposeerde voor verdere behandeling als bezwaarschrift. De rechtbank heeft de vorderingen van de opposanten die buiten de aanvraag en het beroep tegen het niet tijdig beslissen vielen, afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3551 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 op het verzet van

drs. [opposant] en [opposante] , uit [woonplaats] , opposanten

en het beroep van

opposanten
en

het college van procureurs-generaal, geopposeerde(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. De rechtbank oordeelt in verzet over een uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2023, waarin het beroep van opposanten niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast oordeelt de rechtbank over het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
1.1.
De rechtbank heeft het verzet op 17 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben opposanten deelgenomen. Geopposeerde heeft laten weten niet te verschijnen.

Beoordeling door de rechtbank van het verzet

2. De rechtbank beoordeelt eerst of in de uitspraak van 21 juli 2023 terecht is geoordeeld, dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet. Aan de inhoud van beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Opposanten hebben op 30 april 2022 een aanvraag ingediend bij geopposeerde om inzage in hun persoonsgegevens op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Op 16 juni en 20 juni 2022 is geopposeerde door opposanten gemaand tot het nemen van een besluit. Opposanten hebben op 4 augustus 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
4. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting en het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank waren de berichten van 16 juni en 20 juni 2022 prematuur, omdat de beslistermijn van acht weken nog niet was verlopen; daarom kon nog geen beroep worden ingesteld.
5. Volgens opposanten is de rechtbank ten onrechte uitgegaan van een beslistermijn van acht weken.
Deze verzetsgrond slaagt. Anders dan in de uitspraak van 21 juli 2023 is overwogen, was geopposeerde verplicht om binnen een termijn van zes weken op de aanvragen van opposanten te beslissen. [1] De aangevallen uitspraak kan dus geen stand houden.

Beoordeling door de rechtbank van het beroep wegens niet tijdig beslissen

6. Partijen zijn uitgenodigd voor de zitting over het verzet. De rechtbank is van oordeel dat nader onderzoek na de zitting niet kan bijdragen aan de beoordeling van het beroep wegens niet tijdig beslissen. De rechtbank doet daarom niet alleen uitspraak op het verzet, maar ook op dit beroep. [2]
De rechtbank merkt daarbij op, dat geopposeerde op 29 maart 2024 alsnog besluiten heeft genomen op de aanvraag. Dit laat onverlet, dat opposanten belang hebben bij een beoordeling van het beroep wegens niet tijdig beslissen, omdat zij aanspraak maken op een dwangsom wegens overschrijding van de beslistermijn.
7. De termijn om te beslissen op de aanvraag verstreek na 11 juni 2024. [3] Het bericht van 16 juni 2022 voldoet aan de vereisten van een ingebrekestelling, evenals overigens het bericht van 20 juni 2022. Geopposeerde heeft niet binnen 14 dagen na ingebrekestelling op de aanvraag beslist, maar pas op 29 maart 2024. Het beroep wegens niet tijdig beslissen kon dus worden ingesteld [4] en is gegrond. Daarnaast hebben opposanten recht op een dwangsom. [5] Omdat geopposeerde deze dwangsom niet heeft vastgesteld, zal de rechtbank dat doen.
8. De dwangsom is verschuldigd vanaf 1 juli 2023 [6] tot het wettelijk maximum van 42 dagen. Daarmee behelst de dwangsom het maximale bedrag van € 1.442,-.
9. Opposanten hebben ook om oplegging van verdere dwangsommen verzocht. Hiertoe ziet de rechtbank onvoldoende grond, omdat inmiddels alsnog op de aanvraag is beslist. Opposanten hebben na de bij 1. genoemde uitspraak geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om verweerder opnieuw te manen tot het nemen van een beslissing op de aanvraag. Wel hebben zij de rechtbank verzocht hun verzetschrift samen met hun beroepen tegen besluiten van de korpschef van politie op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens op een zitting te behandelen. Hierin ligt ook de oorzaak dat op het verzet niet binnen de richtlijntermijn van dertien weken uitspraak is gedaan. [7]
10. Opposanten hebben verder gevorderd:
“(…)
hetOM te bevelen binnen één maand;
a. alle 'roddeldocumenten' met onze persoonsgegevens volgens de aanwijzingen van 25 juni 2023 (bijlage 15) en randnummer 50 van dit processtuk te overleggen aan eisers en de rechtbank voor zover het OM instemt met inzage;
voor zover inzage wordt geweigerd deze stukken uitsluitend aan de rechtbank te overleggen voor beperkte kennisname, waarbij eisers een inventarislijst ontvangen met korte beschrijving van de inhoud, lengte en opsteller van het document;
inhoudelijkte motiveren welke grondslag er voor het afwijzen van inzage in een specifiek stuk of gedeelte van een stuk wordt aangevoerd;
d. een additionele dwangsom van €5.000 (vijfduizend euro) per week verbeurd te verklaren indien het OM blijft weigeren om uitvoering te geven aan IV a t/m c.
V. politie en het OM opdracht te geven binnen twee weken alle stukken rond de onterechte arrestatie in 2021 (o.a. PL 1500 2021241513 en PL 1500 2021278327 vrij te geven en een additionele dwangsom van €5.000 (vijfduizend euro) per week verbeurd te verklaren indien politie en OM de integriteitsschendingen van de politie blijven verbergen;
Vl. de verdere behandeling van onze Wpg em Wjsg beroepen te verwijzen naar de rechtbank Noord-Holland;
VII. de afdeling Communicatie en Voorlichting te bevelen binnen één maand de uitspraken van 1 mei 2015 en 8 juli 2015 in procedure C/15/229635 / HA ZA 15-509 en/of HA ZA 15-214 te publiceren al dan niet in samenwerking met de rechtbank Noord-Holland waar naar verwezen werd omdat deze uitspraken op grond van het selectiecriterium in artikel 5 lid 2b verplicht gepubliceerd dienden te zijn. Binnen deze rechtsgang tot aan de Hoge Raad en weer terug zijn immers ook alle andere uitspraken gepubliceerd.
VIII. opdracht te geven aan de politie en het OM de specifieke vragen over het doel en verspreiding van persoonsgegevens zoals gesteld in o.a. de brieven van 25 juni 2023 aan de politie en het OM te beantwoorden en te controleren of er een functioneel antwoord op de vraag gegeven werd;
IX. opdracht te geven aan de politie en het OM in overleg te gaan - eventueel onder begeleiding van een mediator - met eisers en redelijke medewerking te verlenen aan het wijzigen of verwijderen van onjuist geregistreerde persoonsgegevens in de systemen van de politie en het OM, waarna partijen de dan nog overgebleven geschillen voor te leggen aan de behandelende rechtbank.
X. de Minister (OM, politie) te veroordelen in de proceskosten.”
11.1.
De rechtbank overweegt dat deze vorderingen niet voor toewijzing in aanmerkingen komen omdat zij de grenzen van de aanvraag en het beroep tegen het niet tijdig beslissen overstijgen. Er zijn ook geen aanknopingspunten die maken dat het gewenst is de verdere behandeling van het beroep te verwijzen naar de rechtbank Noord-Holland.
11.2.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding nu opposanten geen gebruik hebben gemaakt van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. [8]

De besluiten van 29 maart 2024

12. Het beroep is van rechtswege gericht tegen de op 29 maart 2024 genomen besluiten, omdat deze besluiten niet volledig tegemoetkomen aan wat eisers willen bereiken. [9] De rechtbank oordeelt het wenselijk dat eerst een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt. Daarom worden de gronden van beroep tegen deze besluiten verwezen naar geopposeerde, om door hem verder te worden behandeld als bezwaarschrift. [10]

Conclusie en gevolgen

13. Het verzet is gegrond.
14. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is ook gegrond. Geopposeerde moet aan opposanten een dwangsom betalen van € 1.442,-. Ook moet hij het griffierecht van € 184,- aan opposanten vergoeden.
15. De beroepsgronden tegen de besluiten van 29 maart 2024 worden aan geopposeerde verzonden ter verdere behandeling als bezwaarschrift.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- verklaart het beroep gegrond, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door geopposeerde te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- gebiedt geopposeerde tot het vergoeden van het griffierecht van € 184,-;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:
Tegen deze uitspraak staat, voor zover daarbij is beslist op het verzet, geen hoger beroep of verzet open.
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 39i, tweede lid van de Wjsg.
2.Artikel 8:55, tiende lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.Op grond van artikel 4:13, eerste lid van de Awb in samenhang met artikel 39i, tweede lid van de Wjsg.
4.Artikel 6:12 tweede lid, aanhef en onder b van de Awb.
5.Op grond van artikel 4:17 van de Awb.
6.Op grond van artikel 4:17, derde lid van de Awb.
7.Artikel 4.1, vierde lid van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021.
8.Artikel 8:75 van de Awb.
9.Artikel 6:20, derde lid van de Awb.
10.Op grond van artikel 6:20, vierde lid van de Awb.