ECLI:NL:RBDHA:2023:14666
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzage strafvorderlijke gegevens
In deze zaak heeft verzoeker op 30 april 2022 een verzoek ingediend bij het college van procureurs-generaal tot inzage, wijziging en/of verwijdering van strafvorderlijke gegevens. Na het uitblijven van een besluit heeft verzoeker op 16 juni 2022 verweerder hierop gewezen en vervolgens een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op 6 juni 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is. Volgens artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het mogelijk om zonder zitting uitspraak te doen als het verzoek kennelijk ongegrond is.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het aanwenden van een voorlopige voorziening niet de juiste manier is om een bestuursorgaan te dwingen een besluit te nemen. Verzoeker had inmiddels een beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen (zaaknummer 23/3551), en alleen in spoedeisende situaties zou een voorlopige voorziening op zijn plaats zijn. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang dat maakt dat het beroep niet kan worden afgewacht. In zijn reacties heeft verzoeker geen overtuigende argumenten aangedragen die het spoedeisende belang onderbouwen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, in aanwezigheid van griffier mr. A. Badermann, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2023. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.