ECLI:NL:RBDHA:2024:11379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
NL24.25892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister heeft de aanvraag op 20 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank onderzoekt de argumenten van eiser en verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar deze aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij internationale bescherming genoot in Bulgarije. Eiser heeft op 29 april 2024 zijn verblijfsrecht in Bulgarije laten intrekken, waardoor de Dublinverordening nu wel van toepassing is. De rechtbank overweegt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, ondanks de zorgen van eiser over de asiel- en opvangprocedure in Bulgarije. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht in Bulgarije in een situatie terechtkomt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die dat rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser een nieuwe aanvraag om internationale bescherming kan doen in Bulgarije.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.25892
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
(gemachtigde: mr. I. Vugs).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 20 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Nazanini als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. In het bestreden besluit is daarover toegelicht dat eiser eerder (op 17 juli 2023) in Nederland asiel heeft aangevraagd. De minister heeft de asielaanvraag van eiser toen niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming genoot in Bulgarije (artikel 30a, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet). De Dublinverordening was toentertijd daarom ook niet van toepassing. Eiser heeft op 29 april 2024 echter zijn verblijfsrecht in Bulgarije laten intrekken. Daarom is bij deze asielaanvraag van eiser (ingediend op 15 mei 2024) de Dublinverordening wel van toepassing. Omdat de intrekking van de internationale bescherming volgens de minister gelijkgesteld kan worden met de afwijzing van de asielaanvraag heeft de minister een terugnameverzoek ingediend bij Bulgarije op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening, welk verzoek door Bulgarije aanvaard is.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser is van mening dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser meent dat er sprake is van systeemfouten in de asiel- en opvangprocedure. Volgens eiser heeft de minister zijn persoonlijke relaas onvoldoende weersproken met de verwijzing naar de Afdelingsuitspraken. De minister mocht ook niet van eiser verwachten dat hij een klacht indient bij de autoriteiten die niet overeenkomstig de verdragsbepalingen handelen en die niet in staat zijn de asiel- en opvangprocedure naar behoren te regelen. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel verwijst eiser naar enkele uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem² en het AIDA-rapport van 2024, update 2023. In beroep heeft eiser daarnaast nog beeldmateriaal overlegd. Op het beeldmateriaal is een opvanglocatie in Bulgarije te zien en is ook te zien hoe eiser tijdens een videogesprek wordt bedreigd door zijn oom en de mensenhandelaar.
7. De rechtbank overweegt dat de genoemde uitspraken dateren van voor de meest recente Afdelingsuitspraak³ over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. In deze uitspraak van de Afdeling is het AIDA-rapport van 2024, update 2023, meegewogen. De Afdeling heeft hier geoordeeld dat ten aanzien van Bulgarije nog altijd uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De opvangvoorzieningen zijn hierbij meegewogen en in een eerdere uitspraak van de Afdeling is ook ingegaan op de rechtsbijstand en detentie in Bulgarije.⁴ Verder is in het voornemen voldoende ingegaan op de verklaringen van eiser over wat hij in Bulgarije heeft meegemaakt. Over de mishandeling aan de grens en de detentie heeft de minister terecht overwogen dat daaruit niet blijkt dat eiser na overdracht in een situatie terecht zal komen in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ook hebben de Bulgaarse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in overeenstemming met de internationale verplichtingen zullen behandelen. Er mag daarom van eiser worden verwacht dat hij in Bulgarije klaagt als hij toch problemen ondervindt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of zinloos zal zijn. Daarnaast zijn de problemen van eiser met zijn oom en

2.ECLI:NL:RBDHA:2024:2062. ECLI:NL:RBDHA:2024:2063 ECLI:NL:RBDHA:2024:4418

mensensmokkelaars geloofwaardig bevonden, maar deze situatie en het ter onderbouwing overgelegde beeldmateriaal doen niet af aan het gegeven dat uit mag worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit temeer nu zonder vertaling en nadere toelichting van het beeldmateriaal niet vaststaat dat er sprake is van bedreiging en eiser ook niet te zien is in de filmpjes. Alhoewel de minister het beeldmateriaal duidelijker in haar besluitvorming had kunnen betrekken, heeft zij ter zitting afdoende toegelicht dat het beeldmateriaal niet maakt dat er niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ten aanzien van Bulgarije. De minister heeft daarover ook terecht opgemerkt dat eiser bescherming kan vragen bij de Bulgaarse autoriteiten, en dat niet gebleken is dat deze hem niet willen of kunnen helpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Indirect refoulement
8. Eiser voert aan dat de minister hem niet mag overdragen aan Bulgarije, omdat er een risico is op indirect refoulement. Eiser leidt dit af uit pagina 2 van het bestreden besluit, waar de minister stelt dat eiser in Bulgarije geen internationale bescherming (meer) kan krijgen. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 juni 2024⁵, waaruit volgt dat een verschil in beschermingsbeleid niet getoetst wordt in de Dublinprocedure, is hier dus niet van toepassing. Het gaat hier immers niet om een verschil in beschermingsbeleid, maar om de vaststelling dat hij geen internationale bescherming meer zal krijgen in Bulgarije. Ter zitting vult eiser zijn standpunt aan door een vergelijking te maken tussen Jemenieten en Syriërs. Volgens eiser worden Jemenieten in Bulgarije zonder inhoudelijke behandeling van hun asielaanvraag teruggestuurd naar Jemen. Dit zou vragen oproepen over de betrouwbaarheid van de rechterlijke macht in Bulgarije. Bij een risico op schending van artikel 3 van het EVRM dient de rechtbank te toetsen of er sprake is van indirect refoulement of (als daar onduidelijkheid over is) stelt eiser voor om prejudiciële te vragen te stellen.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Uit uitspraak van het Hof van Justitie van 30 november 2023⁶ en de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2024⁷ volgt dat er in een Dublinprocedure geen ruimte is voor het toetsen van het risico op indirect refoulement als gevolg van het beschermingsbeleid, en dat ook materiele meningsverschillen tussen lidstaten over de vraag wanneer een vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming, niet relevant zijn. Dit is anders wanneer niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Gezien hetgeen daarover hiervoor overwogen is kan nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan worden en wordt daarom niet aan het toetsen van indirect refoulement toegekomen.
10. De stellingen van eiser maken dit niet anders. In het bestreden besluit staat: “Het intrekken van een verblijfsstatus is hetzelfde als de situatie waarin uw asielaanvraag is afgewezen. Want in beide situaties is de asielaanvraag behandeld, zoals staat in artikel 2, aanhef en onder d, Dublinverordening. Daarna is besloten dat u geen internationale bescherming (meer) kan krijgen.” De gemachtigde van de minister heeft deze passage ter zitting nader toegelicht. Eiser had een verblijfsvergunning in Bulgarije, maar heeft deze op eigen initiatief ingetrokken. Deze situatie is volgens de minister vergelijkbaar met een weigering van een vergunning. Om die reden heeft de minister voornoemde zinsnede in het besluit opgenomen. De minister heeft hier niet mee willen zeggen dat eiser niet opnieuw een

5.ECLI:NL:RVS:2024:2359.

6 ECLI:EU:C:2023:934.
aanvraag tot internationale bescherming kan doen. Dat blijkt ook uit pagina 7 van het voornemen, waarin de minister benoemt dat eiser een nieuwe aanvraag om internationale bescherming kan doen in Bulgarije. Eiser heeft zijn standpunt dat hij geen internationale bescherming meer kan krijgen in Bulgarije, niet nader onderbouwd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de stellingen van eiser geen aanleiding geven voor het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden en er dus getoetst moet worden op het risico van indirect refoulement. De verwijzing naar de situatie voor Jemenieten in Bulgarije leidt niet tot een ander oordeel nu deze situatie niet van toepassing is op eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
11. Eiser is van mening dat de minister de asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende gemotiveerd, omdat enkel is verwezen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser had de minister specifiek op zijn verklaringen over zijn bezwaren tegen de overdracht in moeten gaan, die verband houden met zijn ervaringen in Bulgarije. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 november 2023⁸ en 28 februari 2024⁹.
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen, en dat het bestreden besluit op dit punt ook voldoende is gemotiveerd. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich, onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. In het voornemen (dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit) is in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ingegaan op de bezwaren van eiser tegen de overdracht aan Bulgarije. De minister hoeft deze dan niet nog eens te betrekken bij de bespreking van artikel 17 van de Dublinverordening. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2024¹⁰. Eiser heeft verder geen bijzondere, individuele, omstandigheden aangevoerd, ook niet ter zitting.
11. De minister heeft zich tevens op het standpunt mogen stellen dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om de vreemdeling te behandelen of dat hij in Bulgarije de voor hem benodigde behandeling niet kan krijgen. Eiser heeft geen stukken overlegd ter onderbouwing van zijn medische klachten. Alleen al daarom kan niet worden geconcludeerd dat de eiser vanwege zijn medische problemen niet kan worden overgedragen aan Bulgarije. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

8.ECLI:NL:RBDHA:2023:18085.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juli 2024
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.