ECLI:NL:RBDHA:2024:2063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2408 en NL24.2409
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, op 15 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteitdrager, had op 25 september 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend, nadat hij eerder op 16 augustus 2023 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft echter aangevoerd dat hij in Bulgarije slechte ervaringen heeft gehad, waaronder mishandeling en onmenselijke opvangomstandigheden, en dat daarom niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen en dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de opvang- en detentieomstandigheden in Bulgarije niet voldoen aan de internationale verplichtingen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt eiser een proceskostenvergoeding van € 2.625,- toegekend. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.2408 en NL24.2409
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. J. Ghadban heeft telefonisch als tolk opgetreden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag niet in stand blijft. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoe is het besluit tot stand gekomen?
5. Eiser is geboren op [datum] 2002 en heeft de Syrische nationaliteit. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 16 augustus 2023 in Oostenrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Hij heeft op 25 september 2023 in Nederland zijn asielaanvraag ingediend.
5.1
Op 26 oktober 2023 heeft verweerder bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk is hiermee niet akkoord gegaan, omdat Oostenrijk een terugnameverzoek aan Bulgarije heeft gestuurd, dat de Bulgaarse autoriteiten op 4 oktober 2023 hebben geaccepteerd. Vervolgens is eiser met onbekende bestemming vertrokken uit Oostenrijk, waardoor de overdrachtstermijn is verlengd. Nederland heeft daarom op 7 november 2023 de autoriteiten van Bulgarije verzocht om eiser terug te nemen. Bulgarije is hier op 13 november 2023 mee akkoord gegaan.
5.2
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Kan verweerder ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser voert aan dat er ten aanzien van Bulgarije niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gelet op zijn persoonlijke individuele ervaringen tijdens zijn verblijf in Bulgarije en de algemene landeninformatie waarnaar hij heeft verwezen. Eiser verwijst ter onderbouwing naar de uitspraak van deze rechtbank van 11 december 2023 [1] .
6.1
De rechtbank volgt eiser hierin en overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Dat vermoeden is weerlegbaar. Daarvoor is nodig dat de vreemdeling met concrete aanwijzingen aannemelijk maakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de autoriteiten van Bulgarije, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest [3] strijdige behandeling. Van een schending zal pas sprake zijn als de tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo [4] ).
6.2
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraken van 16 augustus 2023 [5] op basis van de beschikbare informatie tot de conclusie is gekomen dat Dublinclaimanten geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks in Bulgarije en er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije geen toegang tot opvang hebben.
6.3
De rechtbank stelt echter vast dat de Afdeling zich in deze uitspraken niet heeft uitgelaten over de opvangvoorzieningen en detentie in Bulgarije. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, heeft in de uitspraken van 26 april 2023 [6] , 23 mei 2023 [7] en 3 oktober 2023 [8] over deze onderwerpen – kort samengevat – geoordeeld dat hierin fundamentele, systeemfouten zijn gelegen die de bijzondere drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het arrest Jawo [9] hebben bereikt. Deze rechtbank en zittingsplaats is in een uitspraak van 11 december 2023 tot eenzelfde oordeel gekomen. [10] De rechtbank ziet in het geval van eiser en naar aanleiding van hetgeen hij heeft verklaard geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen en sluit zich aan bij de motivering en overwegingen in de hierboven genoemde uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaatsen. Verweerder kan daarom niet zonder nadere motivering stellen dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
6.4
Eiser heeft verklaard dat hij 20 dagen in een gesloten opvangcentrum in Sofia heeft gezeten. Hij heeft daar in een kleine ruimte met meer dan dertig mensen op de grond moeten slapen en hij mocht ’s nachts de ruimte niet verlaten om naar het toilet te gaan. De hygiënische omstandigheden waren zeer slecht. Eiser heeft als gevolg daarvan een huidziekte opgelopen. Hij heeft in het opvangcentrum verzocht om medische hulp maar dit heeft hij niet gekregen. Eiser heeft foto’s en filmpjes gemaakt van de omstandigheden in het opvangcentrum en van zijn huidziekte. Deze zijn in beroep overgelegd en op zitting getoond. Ook heeft eiser verklaard dat hij is geslagen. De rechtbank ziet geen aanleiding het door eiser verklaarde niet aannemelijk te achten. Deze omstandigheden bieden op zichzelf al een aanknopingspunt dat sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest, waardoor de bewijslast omkeert en verweerder moet motiveren dat daar geen sprake van is. De rechtbank ziet in de verklaringen van eiser, de getoonde beelden en in de AIDA-rapporten die in de hiervoor genoemde uitspraken van deze rechtbank zijn vermeld, aanknopingspunten om te vrezen dat er systeemfouten zijn in de opvang- en detentieomstandigheden in de zin van het arrest Jawo waardoor eiser na overdracht niet op een menswaardige wijze zal worden behandeld door de Bulgaarse autoriteiten. De enkele stelling van verweerder dat eiser bij terugkeer volgens de regels zal worden behandeld, de ondergrens niet bereikt is en dat hij ondanks zijn ervaringen kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten is naar het oordeel van de rechtbank geen toereikende motivering.
6.5
Gezien al deze omstandigheden, informatie en verklaringen ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten om te vrezen dat de asielprocedure en -opvang in Bulgarije systeemfouten bevatten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Nu niet is gebleken dat verweerder nader onderzoek naar de situatie in Bulgarije heeft gedaan, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ook onvoldoende gemotiveerd. De enkele verwijzing naar uitspraken van de Afdeling van 16 oktober 2023 [11] , 2 november 2023 [12] en 29 januari 2024 [13] acht de rechtbank in dit kader onvoldoende, omdat het relaas van eiser in deze zaak daarmee onvoldoende is weersproken. De beroepsgrond slaagt.
Was er aanleiding voor verweerder om de aanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening in behandeling te nemen?
7. Eiser voert aan dat verweerder vanwege eisers persoonlijke ervaringen in Bulgarije aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening en de asielaanvraag naar zich toe had moeten trekken.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit specifieke geval onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding bestaat eisers asielaanvraag aan zich te trekken. Verweerder dient in dat kader te beoordelen of er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor overdracht van bijzondere hardheid getuigt. De rechtbank vindt daarbij van belang dat eiser heeft verklaard dat hij door de Bulgaarse autoriteiten is mishandeld. Ook heeft hij gewezen op de slechte opvangvoorzieningen. Verweerder heeft dit geheel van omstandigheden onvoldoende kenbaar betrokken bij zijn beoordeling en daarmee onvoldoende gemotiveerd waarom in deze omstandigheden geen aanleiding wordt gezien de aanvraag van eiser toch in behandeling te nemen. De enkele stelling van verweerder dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding geven om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen, vindt de rechtbank een onvoldoende en niet op deze zaak toegespitste motivering. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
8.1
Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiser, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8.2
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 22 januari 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
9.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.