ECLI:NL:RBDHA:2024:10786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
NL23.37791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen beëindiging bemiddeling door DT&V

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen de beëindiging van de bemiddeling door de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 behandeld, waarbij eisers bijgestaan werden door een tolk en hun gemachtigde. De zaak werd aangehouden om de gemachtigde van de minister de gelegenheid te geven om nadere stukken van DT&V in te brengen. Op 14 juni 2024 vond een verdere behandeling plaats. Eisers vroegen om vrijstelling van het griffierecht, wat door de rechtbank werd toegewezen.

Eisers hebben eerder twee asielprocedures doorlopen zonder vergunningverlening en hebben op 4 maart 2022 tijdelijk bescherming gekregen. Dit recht op bescherming werd op 18 november 2022 ingetrokken, waarna zij bemiddeling door DT&V hebben verzocht. DT&V beëindigde de bemiddeling op 20 september 2023, omdat eisers niet wilden terugkeren naar Oekraïne. Eisers maakten bezwaar tegen deze beëindiging, maar de minister verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de beëindiging geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank oordeelt dat de minister terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beëindiging van de bemiddeling is geen publiekrechtelijke rechtshandeling en er is geen andere adequate rechtsgang beschikbaar. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, maar veroordeelt de minister wel in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37791

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] ,V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres 1,

[eiseres 2],
V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres 2,
mede namens de minderjarige kinderen van eiseres 2
[minderjarig kind 1] ,V-nummer: [V-nummer 3] ,
[minderjarig kind 2],
V-nummer: [V-nummer 4] ,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 3 november 2023 tot niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar tegen de beëindiging van de bemiddeling door de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. De zaak is in overleg met partijen aangehouden en niet inhoudelijk behandeld, om de gemachtigde van de minister de gelegenheid te geven de zaak te bestuderen en nadere stukken van DT&V in te brengen.
1.2.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep verder op de zitting van 14 juni 2024 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers (bijgestaan door een tolk), de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister.
1.3.
Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Totstandkoming van het besluit en voorgeschiedenis

2. Eisers hebben twee asielprocedures doorlopen die niet hebben geleid tot vergunningverlening. Op 31 augustus 2016 is aan eisers een terugkeerbesluit met een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
3. Eisers hebben op 4 maart 2022 tijdelijk bescherming gekregen op grond van de richtlijn “Richtlijn Tijdelijke Bescherming (2001/55 EG)”. Zij hebben dit recht op bescherming op 18 november 2022 ingetrokken, omdat zij een procedure wilden starten om een verblijfsvergunning te verkrijgen op de grond dat zij buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten (hierna: buitenschuldvergunning).
4. Op 4 november 2022, bij brief van 5 december 2022 bevestigd, hebben eisers DT&V om bemiddeling verzocht.
4.1.
Op 1 mei, 14 augustus, 28 augustus en 20 september 2023 hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen eisers en DT&V. DT&V heeft aangegeven dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor bemiddeling, nu zij het bemiddelingsverzoek niet hebben ingediend om terug te keren naar hun land van herkomst maar om meer rechten te krijgen in Nederland. Bij brief van 20 september 2023 heeft DT&V eisers laten weten dat de bemiddeling is beëindigd, omdat eisers uitdrukkelijk aangeven niet te willen terugkeren naar Oekraïne.
4.2.
Eisers hebben op 18 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen het beëindigen van de bemiddeling.
Het bestreden besluit
5. De minister heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat - kort gezegd - het beëindigen van de bemiddeling geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en ook geen feitelijke handeling. Dit betekent dat het, volgens de minister, niet mogelijk is om tegen het beëindigen van de bemiddeling bezwaar of beroep in te stellen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt of de minister terecht het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het door DT&V als beëindigd beschouwen van de bemiddeling en het niet verder in behandeling nemen van het bemiddelingsverzoek van eisers niet openstaat voor bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
7. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Afschriften vertrekgesprekken
8. Eisers stellen dat de afschriften van de vertrekgesprekken door DT&V pas zijn overgelegd bij het bestreden besluit. Daardoor konden eisers daar niet meer op reageren in de bezwaarfase en was het dossier niet volledig. Dit is volgens eisers niet zorgvuldig en zou in ieder geval moeten leiden tot een gegrondverklaring en een proceskostenveroordeling.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers niet in hun belangen zijn geschaad doordat de afschriften van de vertrekgesprekken pas zijn verstrekt bij het bestreden besluit. Zij hebben zich hier namelijk in de beroepsprocedure over kunnen uitlaten. De rechtbank zal dit gebrek daarom passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dit heeft alleen gevolgen voor de proceskosten (zie hierna onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’).
Is de beëindiging van de bemiddeling een besluit?
9. Voor de vraag of het bezwaar van eiser ontvankelijk is, is van belang of het beëindigen van de bemiddeling een ‘besluit’ is, in de zin van de Awb. Daarvoor is nodig dat het gaat om een publiekrechtelijke rechtshandeling. [1] Dat betekent dat er sprake moet zijn van een rechtsgevolg: een verandering in de wereld van het recht.
9.1.
De rechtbank overweegt dat daar in dit geval geen sprake van is. De beëindiging is namelijk een weigering tot feitelijk handelen van de DT&V. Daarbij overweegt de rechtbank dat het daarmee ook geen verzoek van eisers is om een besluit te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beëindigen van de bemiddeling ook geen afwijzing is van een aanvraag. De rechtbank verwijst hierbij naar twee uitspraken van de hoogste bestuursrechter. [2] De gemachtigde van eisers brengt hier op de zitting tegen in dat de hoogste bestuursrechter er nu anders instaat, met verwijzing naar een recente uitspraak van 15 mei 2024. [3] De rechtbank overweegt dat deze uitspraak niet vergelijkbaar is met de situatie van eisers. In de uitspraak van 15 mei 2024 ging het namelijk om de overplaatsing van een vreemdeling naar een opvanglocatie voor meerderjarigen naar aanleiding van een leeftijdsaanpassing. Het beroep van eisers op deze uitspraak slaagt dan ook niet.
9.2.
Dat eisers stellen dat de beëindiging van de bemiddeling relevant is voor de beoordeling van een aanvraag om een buitenschuldvergunning, maakt niet dat alsnog sprake is van een besluit. Voor het verstrekken van een buitenschuldvergunning is onder meer vereist dat de DT&V een positief zwaarwegend advies uitbrengt. [4] Eén van de criteria daarvoor is dat bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd. Dat de beëindiging op die wijze belangrijk is voor een buitenschuldvergunning, betekent niet dat de beëindiging daarom een besluit is (een publiekrechtelijke rechtshandeling of afwijzing van een aanvraag).
Is de beëindiging van de bemiddeling een feitelijke handeling?
10. Behalve tegen een besluit staat er ook bezwaar en beroep open tegen een feitelijke handeling. [5] Om iets als een feitelijke handeling te beschouwen is het nodig dat er geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsingang openstaat tegen het beëindigen van de bemiddeling. [6]
10.1.
De rechtbank overweegt dat er in dit geval voor eisers een adequate rechtsgang via een buitenschuld-procedure beschikbaar is waar zij het beëindigen van de bemiddeling ter discussie kunnen stellen. Dat het doorlopen van deze procedure onredelijk bezwarend is, is de rechtbank niet gebleken. Dat eisers - kort gezegd - stellen dat zij in een dergelijke procedure afhankelijk zijn van de houding van DT&V, dat eisers al van alles hebben gedaan om aan documenten te komen, dat DT&V nooit een positief advies geeft en dat de menselijke maat en evenredigheid niet bij de beoordeling in acht is genomen, is daarvoor onvoldoende. De minister heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat de beëindiging van de bemiddeling niet is aan te merken als een feitelijke handeling.
11. Nu de beëindiging van de bemiddeling geen besluit is en ook geen daarmee gelijk te stellen feitelijke handeling, heeft de minister het daartegen door eisers gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
11. Verder hebben eisers erop gewezen dat de minister had moeten vaststellen dat zij niet konden terugkeren naar Oekraïne. Ook hebben eisers verwezen naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 5 februari 2024. [7] Eiser vinden dat de minister de oorlogssituatie in Oekraïne, met name in Donetsk, had moeten meewegen. De gemachtigde van eiser voegt daar op de zitting aan toe dat de vraag is in hoeverre de minister kan vragen om documenten, gelet op de regio waar eisers vandaan komen.
12.1.
De rechtbank overweegt dat eisers inhoudelijke gronden aanvoeren die zij in een buitenschuld-procedure aan de orde kunnen stellen. Omdat hiervoor is overwogen dat er geen bezwaar en beroep openstaat tegen het beëindigen van de bemiddeling hoeft de rechtbank deze gronden niet nader (inhoudelijk) te behandelen.
Heeft de minister gereageerd op het verzoek tot bestuurlijke heroverweging?
13. Eisers stellen dat de minister ten onrechte niet heeft gereageerd op het verzoek tot herziening (de rechtbank begrijpt: heroverweging), dat tegelijk met het bezwaarschrift is gedaan. De gemachtigde van eisers voegt op de zitting toe dat eisers daarmee wilden bereiken dat DT&V alsnog zou bemiddelen, mocht het bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard. De gemachtigde van de minister stelt zich op het standpunt dat het verzoek tot heroverweging niet afdoet aan de beslissing van 23 november 2023, omdat het niet afdoet aan de niet-ontvankelijkheid.
13. De rechtbank verwijst allereerst naar de rechtsoverwegingen 9.1., 9.2. en 10.1. waaruit volgt dat het beëindigen van de bemiddeling geen besluit is of feitelijke handeling waartegen bezwaar of beroep openstaat. Aangezien de minister dit niet ten onrechte in het bestreden besluit heeft vastgesteld is daarmee ook gereageerd op het verzoek tot het terugkomen van de weigering tot feitelijk handelen van DT&V. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had de minister moeten horen in bezwaar?
13. Eisers stellen zich op het standpunt dat zij ten onrechte in de bezwaarfase niet zijn gehoord. Daarbij verwijzen zij naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 6 juli 2022. [8] De gemachtigde van eisers voegt daar op de zitting aan toe dat eisers graag met DT&V om de tafel hadden willen gaan, om met een open houding te bekijken wat er nog gedaan kan worden.
15.1.
De rechtbank overweegt dat er geen bezwaar openstond tegen het beëindigen van de bemiddeling. Dit betekent dat de minister het bezwaar mocht afdoen als kennelijk niet-ontvankelijk. [9] De minister hoefde eisers daarom niet te horen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank de minister wel veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank vast op
€ 2.187,50. [10]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.De uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3454) en 22 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:681).
3.De uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2011).
4.Artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en paragraaf B8/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
6.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2423).
7.De uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:440).
8.De uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918).
9.Artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb.
10.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij is 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting 14 juni 2024 en een half punt voor het verschijnen op de zitting van 5 april 2024 toegekend.