ECLI:NL:RVS:2024:2011

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
202206953/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar vreemdeling over overplaatsing naar opvang voor meerderjarigen

Op 15 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een vreemdeling met Eritrese nationaliteit die op 27 januari 2022 een asielaanvraag indiende en op 26 augustus 2022 door het COa werd overgeplaatst naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen. Het COa verklaarde het bezwaar van de vreemdeling tegen deze overplaatsing op 17 oktober 2022 niet-ontvankelijk, wat door de rechtbank op 4 november 2022 werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de overplaatsing een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het COa een nieuw besluit moest nemen.

In het hoger beroep betoogde het COa dat de overplaatsing geen besluit was en dat er geen adequate bestuursrechtelijke rechtsgang openstond voor de vreemdeling. De Afdeling oordeelde echter dat de overplaatsing wel degelijk als een besluit moet worden aangemerkt, omdat er geen andere adequate rechtsgang openstond. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het COa de vreemdeling niet in een opvang voor meerderjarigen had mogen plaatsen zonder voldoende onderzoek naar zijn leeftijd. De Afdeling benadrukte dat het COa verantwoordelijk is voor het voorkomen dat minderjarige vreemdelingen in een opvang voor meerderjarigen worden geplaatst, vooral wanneer er twijfel bestaat over de leeftijd van de vreemdeling.

De uitspraak bevestigt dat het COa de proceskosten van de vreemdeling moet vergoeden, en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was. De Afdeling heeft de grieven van het COa verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd met verbetering van de gronden.

Uitspraak

202206953/1/V1.
Datum uitspraak: 15 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 4 november 2022 in zaak nr. 22/6354 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Op 26 augustus 2022 heeft het COa de vreemdeling overgeplaatst naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen.
Bij besluit van 17 oktober 2022 heeft het COa het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.J. Riesebos, advocaat te Eindhoven, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling en het COa hebben ieder een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling heeft de Eritrese nationaliteit. Hij heeft op 27 januari 2022 een asielaanvraag ingediend en daarbij opgegeven dat zijn geboortedatum 20 januari 2006 is.
1.1.    In maart 2022 heeft het COa de vreemdeling in een opvangvoorziening voor minderjarigen geplaatst.
1.2.    Vervolgens is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uit onderzoek in het Eurodac-systeem gebleken dat de vreemdeling in Italië geregistreerd staat als meerderjarige. Als gevolg hiervan heeft de staatssecretaris de geboortedatum van de vreemdeling in Nederland aangepast naar 28 december 2000. Tegen de leeftijdsaanpassing door de staatssecretaris heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt. De staatssecretaris heeft vervolgens aan de vreemdeling meegedeeld dat hij de leeftijdsaanpassing handhaaft en zijn bezwaar verder meeneemt bij de behandeling van de asielaanvraag.
1.3.    Naar aanleiding van de leeftijdsaanpassing door de staatssecretaris heeft het COa de vreemdeling overgeplaatst naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen. Tegen de overplaatsing heeft de vreemdeling bezwaar gemaakt. Het COa heeft het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard, omdat de overplaatsing volgens hem geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en ook geen feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Bovendien heeft het COa erop gewezen dat het de meerderjarigverklaring van de staatssecretaris volgt en geen bevoegdheid heeft om daarmee anders om te gaan.
Belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep
2.       De staatssecretaris heeft bij besluit van 16 januari 2023 aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend en is daarbij alsnog uitgegaan van 20 januari 2006 als geboortedatum van de vreemdeling en dus van minderjarigheid.
2.1.    Anders dan de vreemdeling betoogt, heeft het COa nog wel belang bij een beoordeling van het hoger beroep, omdat de rechtbank het besluit van 17 oktober 2022 heeft vernietigd en het COa heeft meegedeeld dat het in verband met toekomstig te nemen besluiten wil vernemen of aan dit vernietigde besluit gebreken kleven. Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 28 januari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO2390, onder 2.7, en 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1062, onder 8.1.
Bespreking van de grieven
3.       Partijen zijn het erover eens dat het COa geen schriftelijke mededeling heeft gedaan van de overplaatsing en dat de overplaatsing daarom alleen een feitelijke handeling is, maar verschillen van mening over de vraag of hiertegen een bestuursrechtelijk rechtsmiddel openstaat.
4.       In de grieven klaagt het COa over het oordeel van de rechtbank dat de overplaatsing valt binnen de reikwijdte van artikel 5, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COa) en daarom is aan te merken als een met een besluit gelijk te stellen handeling.
4.1.    Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Wet COa worden, in afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000, handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen, met een besluit gelijkgesteld.
4.2.    De overplaatsing van een vreemdeling strekt niet tot beëindiging van verstrekkingen. Een overplaatsing brengt alleen maar mee dat het COa de verstrekkingen, genoemd in artikel 9, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005), niet meer in de ene opvangvoorziening verstrekt, maar in de andere. Het stoppen van de verstrekkingen in de ene opvangvoorziening is niet genoeg om hier te oordelen dat het gaat om het beëindigen van verstrekkingen. De aanspraak van de vreemdeling op verstrekkingen blijft immers bestaan. De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat de overplaatsing van de vreemdeling valt binnen de reikwijdte van artikel 5, tweede lid, van de Wet COa.
4.3.    Het COa draagt de klacht terecht voor, maar de grieven leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat dit het COa materieel niet baat. De redenen daarvoor legt de Afdeling hieronder uit.
5.       Inhoudelijk klaagt het COa in de grieven namelijk over het oordeel van de rechtbank dat het opkomen tegen de leeftijdsvaststelling door de staatssecretaris geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang is, alleen al omdat de procedure bij de staatssecretaris niet gaat over overplaatsing. Het COa voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat dit wel een adequate bestuursrechtelijke rechtsgang is, omdat het aan de staatssecretaris is om de leeftijd van een vreemdeling vast te stellen. Volgens het COa kan de overplaatsing daarom in het kader van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 niet worden gelijkgesteld met een besluit.
5.1.    Voor het aanmerken van de overplaatsing als een feitelijke handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 is vereist dat voor de vreemdeling geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang tegen de overplaatsing openstaat. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3454, onder 3.
5.2.    Tegen de overplaatsing van de vreemdeling omdat hij meerderjarig zou zijn, staat geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang open. De asielprocedure bij de staatssecretaris en de opvangprocedure bij het COa zijn twee verschillende procedures. In de asielprocedure kan een vreemdeling weliswaar opkomen tegen de leeftijdsvaststelling, maar deze procedure gaat niet over opvang. De staatssecretaris heeft bijvoorbeeld geen bevoegdheden om een vreemdeling te plaatsen in, dan wel over te plaatsen naar, een opvangvoorziening. De overplaatsing kan de vreemdeling dan ook niet aanvechten in de asielprocedure. Anders dan het COa betoogt, heeft de rechtbank daarom terecht overwogen dat het opkomen tegen de leeftijdsvaststelling door de staatssecretaris geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang is. Op die grond moet de feitelijke overplaatsing van de vreemdeling worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Daartegen moet de vreemdeling bezwaar maken, voordat hij daartegen beroep instelt, zoals hij heeft gedaan.
5.3.    Dit betoog faalt.
6.       Ten slotte klaagt het COa in de grieven over het oordeel van de rechtbank dat het COa niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot overplaatsing door uit te gaan van de door de staatssecretaris vastgestelde meerderjarigheid. Volgens het COa heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het COa contact had moeten opnemen met de staatssecretaris en had moeten bewerkstelligen dat hij nader onderzoek verricht naar de leeftijd van de vreemdeling. Het COa voert aan dat het niet aan het COa maar aan de vreemdeling is om, bijgestaan door zijn voogd en zijn advocaat, stappen te ondernemen tegen de leeftijdsbepaling door de staatssecretaris, zoals de vreemdeling ook heeft gedaan.
6.1.    De Afdeling volgt het COa niet in dit betoog. Het COa mag in beginsel uitgaan van de leeftijdsbepaling door de staatssecretaris, tenzij een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat reden voor twijfel bestaat over zijn leeftijd, bijvoorbeeld als een vreemdeling te kennen heeft gegeven dat hij bij de staatssecretaris is opgekomen tegen de leeftijdsbepaling en op welke gronden hij dat heeft gedaan. In dat geval moet het COa navraag doen bij de staatssecretaris over de leeftijdsbepaling en daarover in samenspraak met de staatssecretaris zelf een standpunt vormen in het kader van de opvangbehoeften van de vreemdeling.
6.2.    In dit geval had het COa aanleiding moeten zien om te wachten met het overplaatsen van de vreemdeling, omdat reden voor twijfel bestond over de leeftijd van de vreemdeling. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de vreemdeling in het bezwaarschrift van 22 september 2022 aan het COa heeft aangevoerd dat hij minderjarig is en een doopakte heeft overgelegd waaruit dat zou blijken. Ook heeft de vreemdeling verwezen naar de bezwaarprocedure over de leeftijdsaanpassing bij de staatssecretaris. In het bezwaarschrift van 16 augustus 2022 aan de staatssecretaris heeft de vreemdeling onder meer aangevoerd dat er in Italië geen leeftijdsonderzoek is verricht en de geboortedatum ook niet is gebaseerd op documenten, maar dat hij in Italië zelf heeft verklaard dat hij meerderjarig is om niet alleen in Italië achter te blijven. In dit kader heeft de vreemdeling verwezen naar een brief van de Italiaanse autoriteiten van 8 augustus 2022.
6.3.    Weliswaar is de staatssecretaris verantwoordelijk voor de leeftijdsbepaling, maar dat doet niet af aan de verantwoordelijkheid van het COa om te voorkomen dat het een minderjarige vreemdeling in een opvang voor meerderjarigen plaatst. In dit verband wijst de Afdeling naar het arrest van 21 juli 2022, Darboe en Camara tegen Italië, ECLI:CE:ECHR:2022:0721JUDO00579717, paragrafen 153 en 154, waarin het EHRM heeft overwogen dat de bevoegde autoriteiten van het beginsel van het vermoeden van de minderjarigheid moeten uitgaan, als er twijfel is over de leeftijd van een vreemdeling.
7.       De grieven falen.
8.       Aangezien de rechtbank het beroep terecht gegrond heeft verklaard en het besluit van 17 oktober 2022 terecht heeft vernietigd, is het hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. Zoals de Afdeling heeft overwogen onder 5.2, moet de feitelijke overplaatsing van de vreemdeling worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000. Het COa moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt het COa tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024
716-1046