ECLI:NL:RBDHA:2023:7251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
NL23.8276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Onderzoek naar opvangomstandigheden in Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, maar dat er geen opvangfaciliteiten beschikbaar zijn voor asielzoekers. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de verweerder, die de aanvraag niet in behandeling nam op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser betoogde dat Italië niet langer aan zijn opvangverplichtingen voldoet, wat door de rechtbank werd erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië sinds 5 december 2022 geen overdrachten aanvaardt vanwege een gebrek aan opvangfaciliteiten. Hierdoor is het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag door de verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.8276
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.8277, op 11 april 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser voert aan dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de circular letter van Italië van 5 december 2022. Italië geeft daarin aan dat er geen opvangplekken zijn voor Dublinterugkeerders. Eiser meent dat het hier gaat om een systematische tekortkoming in de opvangvoorzieningen van Italië. Verweerder kan niet zonder nadere motivering concluderen dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat er gelet op de circular
letter van 5 december 2022 sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet aan de vaststelling van Italië als verantwoordelijk land voor de asielaanvraag van eiser in de weg staat. Dit tijdelijk overdrachtsbeletsel staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen aan Italië als het beletsel is opgeheven. Verweerder verwijst hierbij naar meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).1
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat de Italiaanse autoriteiten vanaf 5 december 2022 geen overdrachten op grond van de Dublinverordening aanvaarden voor asielzoekers zoals eiser omdat er geen opvangfaciliteiten zijn. Er is nog altijd geen duidelijkheid over wanneer er weer opvang geboden kan worden en de overdrachten weer hervat kunnen worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat, omdat vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang biedt, het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag en het overdrachtsbesluit niet gedragen kunnen worden door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd in het bestreden besluit. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en
omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsvereiste. De rechtbank verwijst daarbij naar eerdere uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht.2 De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).
1. Uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986, van 25 februari 2021,
ECLI:NL:RVS:2021:464, van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881, van 26 november 2021,
ECLI:NLRVS:2021:2738, van 6 januari 2022, ECLI:NLRVS:2022:38, van 10 januari 2022,
ECLI:NL:RVS:2022:49, van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1324, van 24 juni 2022,
ECLI:NL:RVS:2022:1788, van 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497 en van 19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:225, van 22 februari 2023; NL23.932 en van 16 maart 2023; NL23.4252.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 april 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.