ECLI:NL:RBDHA:2023:6381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
NL23.12031
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en voortvarend handelen in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser, geboren in 1978 en van Marokkaanse nationaliteit, stelde dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde met betrekking tot zijn uitzetting. Hij voerde aan dat er sinds de oplegging van de maatregel op 17 april 2023 slechts één vertrekgesprek had plaatsgevonden en dat er verder geen uitzettingshandelingen waren verricht. Eiser meende daarom dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was.

De rechtbank heeft het procesverloop in acht genomen, waarbij eiser op 22 april 2023 de gronden van het beroep indiende en de staatssecretaris op 24 april 2023 een verweerschrift indiende. De rechtbank sloot het onderzoek op 26 april 2023. In haar overwegingen concludeerde de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld, aangezien er op 20 april 2023 een LP-aanvraag was ingevuld en deze op 21 april 2023 naar de Marokkaanse autoriteiten was verzonden. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te concluderen dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12031

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 22 april 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 24 april 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 26 april 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1978 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Sinds de oplegging van de maatregel van bewaring op 17 april 2023 is enkel een vertrekgesprek met hem gevoerd op 19 april 2023 en verder heeft verweerder geen andere uitzettingshandelingen verricht. Eiser is van mening dat verweerder zonder goede reden stilzit en meent daarom dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
3. Eiser is op 17 april 2023 in bewaring gesteld. Op 19 april 2023 is met eiser een vertrekgesprek gevoerd. Uit het verweerschrift volgt dat op 20 april 2023 een LP [2] -aanvraag voor eiser is ingevuld, welke op 21 april 2023 aan de Marokkaanse autoriteiten is verzonden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt.
4. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing [3] ook niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig
was.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.