ECLI:NL:RBDHA:2023:3739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
22/1880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toestemming voor tewerkstelling bij beveiligingsorganisatie wegens lopende strafzaak en betrouwbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de korpschef van politie. De eiser, die een mbo-opleiding tot beveiliger wilde volgen, had toestemming aangevraagd om stage te lopen bij Marshall Security in Leiden. De korpschef weigerde deze toestemming op basis van de betrouwbaarheid van de eiser, die betrokken zou zijn bij een strafbaar feit (mishandeling) en in criminele kringen verkeert. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een eerdere afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening en een bestreden besluit van 8 maart 2022 waarin het bezwaar van de eiser ongegrond werd verklaard.

De rechtbank overwoog dat de korpschef de weigering van de toestemming terecht had gehandhaafd, gezien de serieuze verdenking van de eiser en de lopende strafzaak. De rechtbank benadrukte dat de betrouwbaarheid en integriteit van medewerkers in de beveiligingsbranche boven elke twijfel verheven moeten zijn. De eiser had aangevoerd dat hij niet veroordeeld was en dat de kans op vrijspraak groot was, maar de rechtbank oordeelde dat de lopende strafzaak en de verdenking voldoende grond vormden voor de weigering van de toestemming. De rechtbank concludeerde dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de betrouwbaarheid van de eiser niet boven elke twijfel was verheven, en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.W. van Rijn),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. van de Lande).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan Marshall Security te Leiden de toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden voor eiser, geweigerd.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 6 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek afgewezen (ECLI:NL:RBDHA:2022:45).
Bij besluit van 8 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn tante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser wil voor het volgen van een mbo-opleiding tot beveiliger stage lopen bij een beveiligingsbedrijf. Dit beveiligingsbedrijf heeft op 29 september 2021 de voor eiser nodige toestemming aangevraagd, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
Waarom weigert verweerder de toestemming te verlenen?
2.1.
Verweerder weigert de toestemming te verlenen omdat de betrouwbaarheid van eiser niet boven elke twijfel is verheven. [1] Eiser zou betrokken zijn geweest bij een ernstig strafbaar feit (mishandeling) en is hiervoor op 23 augustus 2021 als verdachte verhoord. Daarnaast verkeert eiser in criminele kringen zoals bedoeld in paragraaf 3.3 van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Beleidsregels). Het belang van een goede en betrouwbare veiligheidsbranche, dat met de weigering wordt gediend, weegt volgens verweerder zwaarder dan het persoonlijke belang van eiser bij het volgen van een opleiding tot beveiliger.
2.2.
Bij het bestreden besluit handhaaft verweerder de weigering van de aangevraagde toestemming. Verweerder betrekt hierbij een e-mail van de officier van justitie van 3 januari 2022 waarin is aangegeven dat er zal worden overgegaan tot vervolging van eiser wegens openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, dan wel medeplegen van zware mishandeling. Ten aanzien van eiser is inmiddels een parketnummer aangemaakt en zal de strafzaak naar verwachting medio 2022 op zitting worden behandeld.
2.3.
Op zitting heeft verweerder toegelicht dat de strafzaak aanvankelijk op een zitting in november 2022 was geagendeerd, maar dat de zitting is uitgesteld omdat de strafzaak voor behandeling naar een meervoudige kamer is verwezen vanwege de ernst van het strafbare feit.
Wat stelt eiser in beroep?
3. Verweerder heeft de aangevraagde toestemming ten onrechte onthouden. Eiser is niet veroordeeld voor een strafbaar feit en er dient van de onschuldpresumptie te worden uitgegaan. Eiser heeft een alibi en de kans is groot dat eiser vrijgesproken wordt. Dat eiser in criminele kringen verkeert is ook niet op feiten gebaseerd. Het onthouden van de toestemming is verder onevenredig. Eiser kan de opleiding niet vervolgen als hij geen stageplek krijgt.
Wat zijn de regels?
4. Toestemming voor het tewerkstellen van een persoon bij een beveiligingsorganisatie wordt ingevolge artikel 7, vierde lid, van de Wpbr onthouden indien die persoon niet beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk. Verweerder heeft beoordelingsruimte bij de beoordeling of iemand voldoende betrouwbaar is in de zin van deze bepaling. Aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat verweerder als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van medewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. [2]
4.1.
In de Beleidsregels zijn de criteria opgenomen. Ten aanzien van de hier van toepassing zijnde beleidsregels heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat deze niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen zijn. Deze beleidsregels voldoen aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Procesbelang
5. Eiser heeft tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat hij inmiddels is geswitcht naar een mbo-opleiding voor servicemedewerker. Op zitting heeft eiser toegelicht dat deze switcht niet is gelukt en dat het voornoemde beveiligingsbedrijf nog steeds in hem geïnteresseerd is. Als verweerder de toestemming verleent, kan eiser bij het beveiligingsbedrijf aan de slag. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een procesbelang bij dit beroep heeft.
Betrouwbaarheid eiser
6. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven is.
6.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op informatie uit een politieonderzoek over een ernstige mishandeling van een persoon door een groep jongeren. Eiser wordt ervan verdacht actief betrokken te zijn geweest bij deze mishandeling. De officier van justitie heeft in het voornoemde e-mailbericht van 3 januari 2022 bevestigd dat het onderzoek is afgerond en dat er zal worden overgegaan tot vervolging van eiser wegens openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, dan wel medeplegen van zware mishandeling. De verwachting was ten tijde van deze berichtgeving dat de strafzaak medio 2022 op zitting zal worden behandeld.
6.2.
Uit de Beleidsregels volgt dat niet alleen daadwerkelijke strafrechtelijke veroordelingen relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid als beveiliger, maar ook incidenten waarbij (nog) geen sprake is van zo’n veroordeling. Uit de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [4] volgt dat een lopende strafzaak gevolgen kan hebben voor iemands betrouwbaarheid. Verweerder mocht dus de omstandigheid, dat ten aanzien van eiser een serieuze verdenking bestaat dat er een ernstig strafbaar feit is begaan, in de beoordeling van de betrouwbaarheid betrekken. Dat ten tijde van de besluitvorming de strafzaak nog niet op zitting was behandeld, doet hier niet aan af. [5]
De omstandigheid dat het e-mailbericht van de officier van justitie van na het primaire besluit dateert, leidt niet tot een ander oordeel. De volledige heroverweging in het kader van een bezwaarprocedure brengt immers mee dat handhaving van het in bezwaar bestreden besluit op (deels) andere gronden dan die waarop het oorspronkelijke besluit steunde, tot de mogelijkheden behoort. [6]
6.3.
Verweerder heeft zich gezien de serieuze verdenking en de lopende strafzaak, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de betrouwbaarheid en integriteit van eiser niet boven iedere twijfel zijn verheven. Nu verweerder al om die reden de toestemming heeft kunnen weigeren, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het betoog van eiser tegen de andere aan het besluit ten grondslag gelegde grond over het verkeren in criminele kringen. [7]
Evenredigheidsbeginsel [8]
7. Verweerder is op grond van artikel 7, vierde lid, van de Wpbr verplicht toestemming te onthouden als niet wordt voldaan aan de eisen van bekwaamheid en betrouwbaarheid. Voor een belangenafweging is geen plaats als, zoals in dit geval, is vastgesteld dat de betrokkene niet voldoende betrouwbaar is. [9] In de Wpbr is geen onderscheid gemaakt tussen toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden in het kader van een stage of opleiding en die voor het verrichten van andere beveiligingswerkzaamheden. Van belang is of eiser ten tijde van het verzoek om toestemming naar het oordeel van verweerder over de vereiste bekwaamheid en betrouwbaarheid beschikte. [10] Ten tijde van de besluitvorming heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser onvoldoende betrouwbaar is. Bij een nieuwe aanvraag kan verweerder een nieuwe afweging maken.
7.1.
In het geval van eiser doen zich ook geen bijzondere omstandigheden voor die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever bij de totstandkoming van artikel 7 van de Wpbr. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of toepassing van dit artikel zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven. [11]
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 7, vierde lid, van de Wpbr, in samenhang met paragraaf 3.3 onder b, van de Beleidsregels.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:403.
3.ABRvS, 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2929.
4.ABRvS, 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1480.
5.Vergelijk ABRvS, 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2645.
6.Zie ABRvS, 26 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8323.
7.Vergelijk ABRvS, 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1946.
8.Zie ABRvS, 12 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2929.
9.ABRvS, 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:766.
10.ABRvS, 13 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4921.
11.Zie ABRvS van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:852.