ECLI:NL:RBDHA:2022:45

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 8098
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden op basis van betrouwbaarheid en strafrechtelijke verdenking

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die de korpschef van politie als verweerder heeft. Het verzoek betreft de weigering van toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door de verzoeker, die 18 jaar oud is en zonder stageplek dreigt te komen staan na 31 januari 2022. De korpschef heeft op 8 december 2021 besloten om deze toestemming te weigeren, omdat er ernstige verdenkingen bestaan dat de verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.

De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 4 januari 2022 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Hij stelt onschuldig te zijn en dat de verdenking niet klopt, aangezien hij op de bewuste datum bij een familielid was. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de betrouwbaarheid van de verzoeker niet boven elke twijfel verheven is, gezien de serieuze verdenking van een strafbaar feit. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de korpschef zijn besluit heeft gebaseerd op informatie uit een politieonderzoek en dat de verzoeker verdacht wordt van betrokkenheid bij een ernstig geweldsincident.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de korpschef terecht de toestemming heeft geweigerd, omdat de verzoeker niet voldoet aan de vereisten van betrouwbaarheid die aan beveiligers worden gesteld. De gevolgen van de beslissing voor de verzoeker zijn ingrijpend, maar de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het belang van een goede en betrouwbare veiligheidsbranche zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de verzoeker. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8098
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 januari 2022 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.W. van Rijn)
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. I. van de Lande).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [beveiligingsbedrijf] te [plaats] de toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden voor verzoeker, geweigerd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, en een nader stuk.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 januari 2022 via een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Het spoedeisend belang is dat verzoeker (18 jaar) zonder stageplek na 31 januari 2022 niet ingeschreven kan blijven staan bij zijn MBO-opleiding.
Waar gaat deze zaak over?
2. Voor verzoeker (18 jaar oud) is op 29 september 2021 door [beveiligingsbedrijf] te [plaats] ten behoeve van verzoeker een aanvraag tot verkrijging van toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden voor een particuliere beveiligingsorganisatie ingediend. Verweerder heeft deze toestemming geweigerd omdat de betrouwbaarheid van verzoeker niet boven elke twijfel is verheven. Volgens verweerder bestaat er namelijk een ernstige verdenking dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.
Wat vindt verzoeker?
3. Verzoeker stelt dat hij onschuldig is. Hij is niet veroordeeld voor een strafbaar feit. Hij is gehoord in een strafzaak maar snel daarna weer op vrije voeten gekomen en hij is niet voorgeleid aan de Rechter-Commissaris. De verdenking die op hem rust klopt niet. Hij heeft niets te maken gehad met de mishandeling en kan dat aantonen omdat hij op de bewuste datum bij een familielid was. Verzoeker is zwaar benadeeld door het besluit omdat hij nu geen stageplek kan krijgen. Als gevolg daarvan kan hij de opleiding tot beveiliger niet langer vervolgen. Verzoeker vindt dat hij de toestemming moet krijgen zolang hij niet is veroordeeld. Verweerder kan de toestemming op een later moment altijd nog intrekken.
Wat zijn de regels?
4. Op grond van artikel 7 van de Wpbr [1] dient een beveiliger toestemming te krijgen om beveiligingswerkzaamheden te kunnen verrichten. Deze toestemming is afhankelijk van de vraag of een beveiliger voldoende betrouwbaar wordt geacht voor het te verrichten werk. In de Beleidsregels [2] zijn de criteria opgenomen. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [3] mogen aan beveiligers hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen. Als maatstaf mag worden gehanteerd dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligers boven iedere twijfel verheven moet zijn.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder zijn besluit heeft gebaseerd op informatie uit een politieonderzoek over een ernstige mishandeling van een persoon door een groep jongeren. Verzoeker wordt ervan verdacht actief betrokken te zijn geweest bij deze mishandeling. Hij is hiervoor aangehouden en op 23 augustus 2021 als verdachte gehoord. De officier van justitie (ovj) heeft in een e-mailbericht van 3 januari 2022 aan de politie bevestigd dat verzoeker verdacht wordt van betrokkenheid bij een ernstig geweldsincident gepleegd in maart 2021. De ovj stelt dat het onderzoek is afgerond en dat zal worden overgegaan tot vervolging van verzoeker wegens openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg, dan wel medeplegen van zware mishandeling. Naar verwachting zal de strafzaak medio 2022 op zitting worden behandeld.
5.2
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de Beleidsregels volgt dat niet alleen daadwerkelijke strafrechtelijke veroordelingen relevant zijn voor de beoordeling van de betrouwbaarheid als beveiliger, maar ook incidenten waarbij (nog) geen sprake is van zo’n veroordeling. Uit de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [4] volgt dat een lopende strafzaak gevolgen kan hebben voor iemands betrouwbaarheid. Dat in dit geval sprake is van een serieuze verdenking dat verzoeker een strafbaar feit heeft begaan, is bevestigd in het e-mailbericht van de ovj van 3 januari 2022. Het strafbare feit waarvan verzoeker wordt verdacht is ernstig. De stelling van verzoeker ter zitting van de rechtbank dat hij niets met de mishandeling te maken heeft en op het bewuste tijdstip ergens anders was, vindt de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan het standpunt van verweerder. Daarbij is van belang dat verweerder, los van de strafzaak, een eigen bestuursrechtelijke afweging moet maken.
5.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de betrouwbaarheid van verzoeker niet boven elke twijfel is verheven. Er is sprake van een serieuze verdenking van een ernstig strafbaar feit. Verweerder heeft de toestemming naar voorlopig oordeel terecht geweigerd. De voorzieningenrechter begrijpt dat het besluit ingrijpende gevolgen heeft voor verzoekers stagemogelijkheden en opleiding. Verweerder is hier in het besluit ook op ingegaan. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen andere opleiding (waarvan een stage onderdeel is) kan volgen waarvoor geen toestemming als hier aan de orde nodig is. Verweerder heeft bij de belangenafweging het belang van een goede en betrouwbare veiligheidsbranche zwaarder kunnen laten wegen dan de persoonlijke belangen van verzoeker.
Conclusie
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar in stand kan blijven.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open

Voetnoten

1.Artikel 7, tweede en vierde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
2.Paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1738
4.Afdeling van 7 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1480