ECLI:NL:RBDHA:2023:3002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een jongvolwassen Iraanse man, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had op 6 juli 2022 asiel aangevraagd in Nederland, maar was eerder op 24 juni 2022 illegaal Italië binnengekomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 maart 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

Eiser voerde aan dat er geen sprake kon zijn van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië, verwijzend naar een circular letter van de Italiaanse autoriteiten die vroeg om een tijdelijke opschorting van overdrachten. Eiser stelde dat hij afhankelijk was van zijn moeder en broertje, wiens asielaanvragen gelijktijdig behandeld moesten worden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigden. De rechtbank bevestigde dat Italië in beginsel verantwoordelijk was en dat de staatssecretaris terecht had overwogen dat er geen aanleiding was om af te zien van de overdracht aan Italië.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat de situatie in Italië zodanig was dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kon worden toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2259

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.2260, op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Soltani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2003 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 6 juli 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 24 juni 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. [2] Italië heeft niet binnen de gegeven termijn gereageerd op dit verzoek, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening met ingang van 28 september 2022 vaststaat.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en voert aan dat ten aanzien van Italië niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een circular letter van de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022, waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om tijdelijke opschorting van gereguleerde overdrachten. Inmiddels vinden er al bijna drie maanden geen overdrachten meer plaats aan Italië zodat in ieder geval nu niet langer sprake is van een tijdelijk overdrachtsbeletsel. Ter onderbouwing van zijn standpunt beroept eiser zich op verschillende uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Utrecht, ’s-Hertogenbosch, Roermond en Zwolle. [3] Eiser stelt verder dat nog niet is beslist op de asielaanvraag van zijn moeder en broertje, terwijl verweerder de aanvragen gelijktijdig had moeten behandelen. Eiser beroept zich voorts op artikel 16 en 17 van de Dublinverordening. Eiser stelt dat hij afhankelijk is van zijn moeder en broertje. Uit overweging 14 van de considerans van de Dublinverordening volgt dat overeenkomstig het EVRM [4] de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop dient te staan. Eiser is jongvolwassene en gelet op Werkinstructie 2023/2 [5] hoeft eiser daarom, anders dan verweerder stelt, niet aan te tonen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en zijn moeder. Eiser legt tot slot een brief over van 23 februari 2023 van de worstelclub. [6] Uit het geheel van voornoemde omstandigheden volgt dat eiser een speciale band heeft met Nederland. Verweerder had daarom zijn asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is recentelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bevestigd. [7] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
5. Verweerder heeft terecht overwogen dat er geen aanleiding is om af te zien van overdracht aan Italië. De door eiser aangehaalde circular letter betreft een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel dat niet met zich brengt dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 en 30 oktober 2020 [8] betreffende een circular letter met betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Dat op dit moment onbekend is hoelang de opschorting zal duren staat er echter niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen indien de opschorting voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn wordt opgeheven. Wanneer daarentegen eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn kan worden overgedragen, zal hij vervolgens worden opgenomen in de nationale procedure. Het beroep van eiser op de verschillende uitspraken slaagt daarom niet.
6. Verder volgt uit vaste rechtspraak [9] dat de uit de Dublinverordening voortvloeiende waarborgen met betrekking tot familie- en gezinsleven en de belangen van het kind, waar deze bepalend zijn voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat, hun weerslag hebben gevonden in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening. De Dublinverordening beoogt daarnaast wel waarborgen te bieden voor gezinsleden, maar buiten de gezinsverbanden die worden genoemd in de hierboven genoemde artikelen, is verweerder niet zonder meer verplicht om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De Dublinverordening is verder ook niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Zoals ook volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [10] is er in een Dublinprocedure geen plaats voor een beoordeling van artikel 8 van het EVRM.
7. Voor zover eiser een beroep doet op de artikelen 9, 10 en 11 van de Dublinverordening stelt de rechtbank vast dat deze niet van toepassing zijn op eiser omdat hij geen gezinslid is als bedoeld in die artikelen. Eiser was ten tijde van het indienen van zijn asielaanvraag namelijk reeds meerderjarig.
8. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser niet is gebleken van afhankelijkheid als bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. Het moet dan gaan om afhankelijkheid vanwege zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Niet is gebleken dat hiervan sprake is.
9. Verweerder heeft voorts in de door eiser aangedragen omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat ten aanzien van de moeder en het broertje van eiser eveneens een claimverzoek is ingediend bij de Italiaanse autoriteiten, zodat zij evenmin recht hebben op verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning. Eiser heeft dit niet betwist. Reeds hierom kan eisers beroepsgrond dat de afhankelijkheidsrelatie tussen hen moet worden beoordeeld aan de hand van het jongvolwassenenbeleid, zoals neergelegd in de hiervoor genoemde werkinstructie niet slagen. Daar komt bij dat de Dublinprocedure een ander toetsingskader betreft. In dit geval gaat het om de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor het in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Ten overvloede heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij financieel niet afhankelijk is van zijn moeder en broertje en er geen ziekte is waar rekening mee gehouden hoeft te worden. [11] Dat eiser is aangesloten bij een worstelclub heeft verweerder niet hoeven zien als dusdanige bijzondere omstandigheid, daar niet gebleken is dat hij deze sport niet in Italië zou kunnen uitoefenen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Instructies behandeling nareisaanvragen (asiel).
6.[naam worstelclub].
7.In de uitspraken van 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497 en 19 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3801.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2385.
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74.
11.Pagina 4 van het aanmeldgehoor Dublin.