ECLI:NL:RBDHA:2023:1793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL22.25669
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 februari 2023 werd duidelijk dat het besluit van 14 december 2022 onuitvoerbaar was geworden, omdat de Italiaanse autoriteiten geen medewerking verleenden aan de overdracht van eiser. De rechtbank oordeelde dat het vasthouden aan het besluit in strijd was met een goede rechtsbedeling, aangezien er geen reële mogelijkheid was dat eiser nog zou kunnen worden overgedragen aan Italië. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om opnieuw op de aanvraag te beslissen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, begroot op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25669

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL22.25670).
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 13 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen, indien op grond van de Verordening 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 25 september 2021 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en dat eiser op 19 oktober 2021 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom de Italiaanse autoriteiten op 16 juni 2022 verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder a, van de Dublinverordening. Italië heeft dit verzoek niet tijdig beantwoord, waardoor er op 17 augustus 2022 een fictief akkoord tot stand is gekomen met Italië. Bij het bestreden besluit heeft verweerder vervolgens de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat het onredelijk is dat verweerder thans nog vasthoudt aan het bestreden besluit en de onzekerheid van eiser langer laat voortduren, terwijl uitvoering van het besluit onmogelijk is geworden. De Italiaanse autoriteiten verlenen immers geen medewerking aan overdrachten.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de onzekerheid voor eiser in tijd per definitie begrensd is door de uiterste overdrachtstermijn van zes maanden na het claimakkoord. Deze periode is niet onredelijk bezwarend. Verder houdt verweerder vast aan het bestreden besluit om de mogelijkheid open te houden om de overdracht in eisers geval te realiseren.
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep slaagt en licht dat oordeel als volgt toe.
5.1
De Italiaanse autoriteiten hebben het Nederlandse claimverzoek niet tijdig beantwoord, waardoor op 17 augustus 2022 een claimakkoord tot stand is gekomen. De uiterste overdrachtstermijn loopt daarom af op 17 februari 2023.
5.2
De rechtbank verricht ingevolge artikel 83a van de Vw 2000 een volledig en ex nunc toetsing van de feitelijke en juridische gronden. Dat betekent dat het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit zich richt naar de situatie ten tijde van het sluiten van het onderzoek.
5.2
Eiser heeft naar voren gebracht dat de Italiaanse autoriteiten sinds 5 december 2022
voor een maand alle inkomende Dublinoverdrachten hebben opgeschort. Dat is niet in geschil. Verder is de rechtbank ermee bekend dat de Italiaanse autoriteiten begin januari 2023 ook de overdrachten voor januari 2023 hebben opgeschort. Daarna is in februari 2023 het verzoek ingekomen om voor de eerste week van februari 2023 de overdrachten te annuleren, en in de tweede week van februari 2023 is een verzoek met dezelfde strekking ontvangen.
5.3
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V)
ertoe is overgegaan om op de maandag in de week vóór voorgenomen overdrachten al deze overdrachten te annuleren zolang de Italiaanse autoriteiten de overdrachten blijven opschorten. Dat betekent dat voor de week van 13 februari 2023 alle overdrachten zijn geannuleerd op 6 februari 2023.
5.4
De rechtbank is er voorts ambtshalve mee bekend dat de Italiaanse autoriteiten vooraf geïnformeerd willen worden over aanstaande overdrachten. In claimakkoorden die door de Italiaanse autoriteiten worden afgegeven vermelden zij een termijn van “tenminste 7 dagen”.
5.5
De rechtbank overweegt dat het nemen van het bestreden besluit op 14 december 2022 wellicht navolgbaar is, maar het daaraan vasthouden ten tijde van het onderzoek ter zitting op 13 februari 2023 niet. Op 13 februari 2023 stond namelijk genoegzaam vast dat het besluit praktisch onuitvoerbaar was geworden. Verweerder houdt vast aan het besluit vanwege de theoretische mogelijkheid dat eiser alsnog overgedragen kan worden. Er is echter geen enkele reden om aan te nemen dat eiser als bijzonder geval toch overgedragen zou kunnen worden, ondanks de opschorting van alle inkomende Dublinoverdrachten door de Italiaanse autoriteiten. Daarbij komt het de rechtbank voor dat het voor de DT&V praktisch onmogelijk is om de overdracht binnen vier dagen te verwezenlijken, reeds gezien de algemene instructie van de Italiaanse autoriteiten om overdrachten vroegtijdig aan te kondigen en bovendien omdat alle overdrachten voor de week van 13 februari 2023 op 6 februari al waren geannuleerd.
5.6
Het (vasthouden aan het) besluit op 13 februari 2023 dient aldus geen enkel rechtens te respecteren belang en acht de rechtbank in strijd met een goede rechtsbedeling. Ten tijde van het sluiten van het onderzoek is het enige gevolg immers dat eiser langer dan nodig in onzekerheid wordt gehouden over zijn opname in de nationale asielprocedure en zijn eventuele aanspraak op internationale bescherming.
6. Het bestreden besluit zal de rechtbank daarom vernietigen wegens strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Wat eiser verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
7. De rechtbank ziet verder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.674,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de behandeling ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 december 2022;
  • draagt verweerder op om opnieuw op de aanvraag te beslissen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, begroot op € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.M. Boerboom - Akkermans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:17 februari 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.