ECLI:NL:RBDHA:2023:2227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
NL23.485
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Vollebregt-Kuipers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de zorgvuldigheid van het besluit tot niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft de zaak op 21 februari 2023 behandeld en vastgesteld dat de Staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de opvangvoorzieningen in Italië. De rechtbank oordeelde dat er aanwijzingen zijn voor structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië, en dat de Staatssecretaris had moeten motiveren dat deze tekortkomingen niet aan de orde zijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de uitspraak in acht moet worden genomen. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.485

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Coene),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.M. Genee).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
Wat is het betoog van eiser?
2. Eiser voert onder meer aan dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [3] en artikel 3 van het EVRM [4] .
Eiser wijst in dat kader op de Circular Letter van de Italiaanse autoriteiten van
5 december 2022, waarin staat dat Italië niet langer Dublinclaimanten accepteert wegens een gebrek aan opvangplaatsen. Dit is naar de mening van eiser geen tijdelijk overdrachtsbeletsel. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 29 december 2022 [5] en 13 januari 2023 [6] en van zittingsplaats Roermond, van 30 januari 2023 [7] , 3 februari 2023 [8] en 13 februari 2023 [9] . Hieruit blijkt onder meer dat de Italiaanse autoriteiten al een aanzienlijke periode - namelijk 2,5 maand - weigeren mee te werken en dat het onduidelijk is of en wanneer daar verandering in komt. Eiser wijst er verder op dat uit telefonisch contact met de DT&V [10] blijkt dat alle overdrachten aan Italië tot en met 26 februari 2023 zijn geannuleerd. Dit zijn volgen eiser concrete aanknopingspunten dat in Italië sprake is van aan de opvangvoorzieningen gerelateerde structurele tekortkomingen.
Wat is het standpunt van verweerder?
3. Verweerder stelt zich - samengevat - op het standpunt dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Er is geen sprake van systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen die zo ernstig zijn dat artikel 3 van het EVRM wordt geschonden. Verweerder heeft op zitting bevestigd dat in ieder geval tot en met 26 februari 2023 geen Dublinclaimanten worden overgedragen. Dit is volgens verweerder een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Daarvoor vindt verweerder van belang dat de overdrachten zijn geannuleerd op initiatief van de DT&V. Daar is voor gekozen omdat ten aanzien van week 8 geen informatie van de Italiaanse autoriteiten is ontvangen en daardoor onvoldoende duidelijk is wat de situatie is in die week. Verweerder heeft verder verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 14 februari 2023 [11] en zittingsplaats Groningen, van 16 februari 2023 [12] . Door het claimverzoek te hebben geaccepteerd, garanderen de Italiaanse autoriteiten dat ze zich aan de richtlijnen houden en eiser dus opvang zullen verlenen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. De rechtbank stelt vast dat Italië op 5 december 2022 aan de andere EU-lidstaten heeft laten weten dat de overdrachten van Dublinclaimanten tijdelijk moeten worden opgeschort vanwege technische redenen die verband houden met het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen. Met de aanvullende berichten van
4 januari 2023, 27 januari 2023 en 7 februari 2023 hebben de Italiaanse autoriteiten de situatie steeds voor een korte termijn verlengd tot en met de tweede week van februari (week 6). Op initiatief van de DT&V zijn de overdachten die waren gepland in de vierde week van februari 2023 (week 8) geannuleerd.
4.1
Tot op heden heeft deze zittingsplaats geoordeeld dat het opschorten van de overdachten door Italië een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel vormde. De rechtbank ziet nu aanleiding daarvan terug te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder onder voornoemde omstandigheden niet onverkort en zonder nadere motivering stellen dat ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De rechtbank acht in dit verband van belang dat al sinds 5 december 2022 geen overdrachten van Dublinclaimanten plaatsvinden aan Italië. Er is op dit moment geen (nieuwe) informatie bekend over de redenen die daaraan ten grondslag liggen. Verweerder heeft geen bericht ontvangen van Italië over de gang van zaken na week 6 en verweerder heeft ook zelf geen onderzoek of navraag gedaan naar de stand van zaken. De stelling van verweerder op zitting dat op diplomatiek niveau allerlei contacten zijn geweest, is ontoereikend. Verweerder heeft daarover namelijk ook aangeven dat de enige informatie die hij (daarover) heeft al blijkt uit eerdergenoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 30 januari 2023.
Dit betekent dat op dit moment niet meer bekend is dan dat er op dit moment nog altijd geen overdrachten plaatsvinden vanwege het niet beschikbaar zijn van (voldoende) opvangvoorzieningen in Italië en dat onduidelijk is hoe lang deze situatie zal voortduren. De rechtbank ziet hierin en in wat ambtshalve bekend is over de opvangvoorzieningen in Italië, een aanknopingspunt dat sprake kan zijn van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië. Het ligt dan op de weg van verweerder om nader onderzoek te doen naar de concrete stand van zaken in Italië met betrekking tot de opvangvoorzieningen en om nader te motiveren dat van dergelijke tekortkomingen geen sprake is. Dit onderzoek zou onder meer gericht moeten zijn op de vraag hoe lang deze situatie zal voortduren, welke ontwikkelingen zijn te verwachten en waar de problemen in de opvangvoorzieningen concreet uit bestaan. Nu verweerder heeft nagelaten dergelijk onderzoek te verrichten is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ook onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Wat is de conclusie?
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het besluit is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding een vorm van finale geschilbeslechting toe te passen. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Gelet op het voorgaande is geen beoordeling van de overige beroepsgronden van eiser nodig.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Korporaal-Wisman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
10.Dienst Terugkeer en Vertrek