ECLI:NL:RBDHA:2023:22195

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
NL23.36681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, een Turkse nationaliteit, had op 8 mei 2023 een asielaanvraag ingediend in Nederland, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat er concrete aanknopingspunten zijn dat zij in Kroatië een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling en dat de opvangvoorzieningen daar niet voldoen aan internationale normen.

De rechtbank heeft de zaak op 8 december 2023 behandeld en concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiseres niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich moest worden getrokken. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiseres over haar detentie in Kroatië niet adequaat zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.36681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M. van Eik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.1.
In het bestreden besluit van 17 oktober 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiseres niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [tolk] als tolk in de Turkse taal, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiseres heeft de Turkse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1993. Zij heeft op 8 mei 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat zij eerder, op 26 april 2023, in Kroatië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
2.2.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit terugnameverzoek op 6 juli 2023 aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres aan de hand van de argumenten die zij heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kan ten aanzien van Kroatië worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
Standpunt eiseres
5. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat zij bij overdracht een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest [4] . Zij stelt in dit verband dat er concrete aanknopingspunten zijn dat zij in Kroatië als Dublinclaimant het risico loopt om slachtoffer te worden van pushbacks en andere vormen van collectieve uitzetting, aangezien deze niet alleen aan de grenzen, maar ook in het binnenland van Kroatië plaatsvinden en ook asielzoekers treffen. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de door eiseres ingebrachte landeninformatie al door de Afdeling [5] is betrokken in haar uitspraak van 13 september 2023 [6] . Uit die uitspraak volgt namelijk niet duidelijk of het rapport van het Border Violence Monitoring Network van 8 mei 2023 is betrokken, terwijl uit dit rapport blijkt dat collectieve uitzettingen ook vanuit het binnenland van Kroatië worden uitgevoerd. Ook het rapport van Human Rights Watch van 3 mei 2023 is door de Afdeling niet bij de beoordeling van de situatie in Kroatië betrokken. Uit dit rapport volgt dat de Kroatische autoriteiten naast pushbacks steeds vaker gebruik maken van andere manieren om personen collectief uit te zetten zonder hun asielverzoek te beoordelen, zoals de EU Readmission Agreement met Bosnië en Herzegovina. Aangezien eiseres via Bosnië naar Kroatië is gereisd, vreest zij dat zij na overdracht zonder behandeling van haar asielverzoek naar Bosnië zal worden uitgezet. Eiseres beroept zich verder op informatie van het Afghan Analysts Network van 11 oktober 2023. Gelet op voornoemde rapporten had het volgens eiseres op de weg van verweerder gelegen om nader onderzoek naar de situatie in Kroatië te doen. Eiseres stelt verder dat er ook concrete aanknopingspunten zijn dat de opvangvoorzieningen in Kroatië niet voldoen aan de internationale normen.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling ingediend asielverzoek, gaat verweerder uit van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen uit het Vluchtelingenverdrag [7] , het EVRM [8] en het Handvest [9] . Dit vermoeden is weerlegbaar. Daarvoor is het nodig dat de vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengt voor de stelling dat sprake is van een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt [10] en die relevant is voor de specifieke overdracht van Dublinclaimanten aan Kroatië.
5.2.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen om ten aanzien van Dublinclaimanten niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te mogen gaan. Uit de door verweerder bij de Kroatische autoriteiten ingewonnen informatie volgt namelijk dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Deze informatie werd volgens de Afdeling niet weersproken door de in die procedure ingebrachte landeninformatie.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in weerwil van deze uitspraak met de door haar aangedragen informatie van het Border Violence Monitoring Network (BVMN) van 8 mei 2023, Human Rights Watch van 3 mei 2023 en het Afghan Analayst Network van 11 oktober 2023 niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor Kroatië wat betreft Dublinclaimanten niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat zij bij overdracht een reëel risico lopen te worden geconfronteerd met pushbacks of andere vormen van collectieve uitzetting. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Het rapport van Human Rights Watch is door de Afdeling reeds betrokken bij haar uitspraak van 30 november 2023 [11] . Dat is, anders dan verweerder stelt, niet het geval met het rapport van BVMN. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, noch uit de uitspraak in eerste aanleg van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag van 1 juni 2023 [12] , kan worden afgeleid dat het door eiseres aangehaalde rapport van het Border Violence Monitoring Network van 8 mei 2023 in de beoordeling is betrokken. In beide uitspraken wordt immers gesproken van de getuigenissen/testimonies van het Border Violence Monitoring Network en wordt niet verwezen naar het rapport van 8 mei 2023. Verweerder stelt zich echter niet ten onrechte op het standpunt dat dit rapport van 3 mei 2023 geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Kroatië dan de informatie die de Afdeling reeds bij de uitspraken van 13 september en 23 november 2023 heeft betrokken. Uit deze rapporten blijkt namelijk niet dat ook Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben gekregen met pushbacks. Ook het rapport van Afghan Analysts Network van 11 oktober 2023 biedt geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat er in Kroatië sprake is van fundamentele tekortkomingen in de vorm van pushbacks die ook Dublinclaimanten betreffen. In dit rapport wordt immers gesproken van één vreemdeling die na het indienen van een asielaanvraag naar Bosnië en Herzegovina is uitgezet. Daargelaten dat niet is gebleken dat dit een Dublinclaimant betreft, vormt één geval onvoldoende grond om aan te nemen dat sprake is van een fundamentele systeemfout die relevant is voor de specifieke overdracht van Dublinclaimanten aan Kroatië. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden om af te wijken van de uitspraken van de Afdeling van 13 september en 30 november 2023.
5.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat de landeninformatie waar eiseres naar heeft verwezen geen concrete aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat sprake is van fundamentele systeemfouten in de opvangvoorzieningen die de bijzondere hoge drempel van zwaarwegendheid halen. Dat eiseres heeft verklaard in Kroatië gedurende enkele uren in onhygiënische omstandigheden in een kamer met verder alleen maar mannen heeft verbleven, [13] acht de rechtbank evenmin voldoende voor het oordeel dat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang. Niet is gebleken dat het voor eiseres niet mogelijk of bij voorbaat zinloos was om zich hierover bij de daartoe geëigende instanties te beklagen.
5.5.
De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die maken dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de asielaanvraag van eiseres aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening?
Standpunt eiseres
6. Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij haar asielaanvraag niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich heeft getrokken. Eiseres stelt dat zij vreest voor familieleden die in Kroatië wonen. Ook vreest zij voor een terugkeer naar Kroatië omdat zij daar bij haar eerdere verblijf onmenselijk behandeld is en zij aan een depressie en diabetes lijdt. Een overdracht aan Kroatië getuigt volgens eiseres gelet op deze omstandigheden, al dan niet in samenhang bezien, van een onevenredige hardheid.
Het oordeel van de rechtbank
6.1.
Artikel 17 van de Dublinverordening betreft een discretionaire bevoegdheid op grond waarvan verweerder kan besluiten een asielaanvraag in behandeling te nemen, ook al is hij daar op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet toe verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van deze bevoegdheid. Verweerder maakt in ieder geval gebruik van deze bevoegdheid in het geval sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Verweerder heeft namelijk ten onrechte de verklaringen van eiseres over haar detentie in Kroatië niet kenbaar in deze beoordeling betrokken. Dat de detentie van eiseres volgens verweerder in het bestreden besluit reeds bij de overwegingen ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is meegenomen [14] en het daarom niet nodig was hier opnieuw op in te gaan bij de beoordeling of de overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit immers enkel het standpunt ingenomen dat niet is gebleken dat de detentie onrechtmatig was en dat eiseres zich bij de Kroatische autoriteiten kan beklagen als zij meent dat zij ten onrechte gedetineerd is geweest. Verweerder is niet ingegaan op de verklaringen van eiseres over de omstandigheden waaronder zij in detentie heeft verbleven. Eiseres heeft hierover verklaard dat zij in Kroatië twee dagen met twintig volwassenen en vijf kinderen heel dicht op elkaar heeft moeten verblijven en hierbij in het geheel geen toegang had tot eten en drinken. [15] Eiseres heeft op de zitting verder verklaard dat al haar spullen in beslag werden genomen, dat zelfs een kind met hoge koorts geen hulp kreeg en dat een andere gedetineerde door de Kroatische autoriteiten in het zicht van eiseres en haar medegedetineerden is mishandeld. Ook heeft zij verklaard ernstige fysieke en psychische gevolgen aan haar verblijf in Kroatië te hebben overgehouden. Verweerder heeft op de zitting desgevraagd verklaard de verklaringen van eiseres over de detentieomstandigheden – die volgens de rechtbank overigens gelijk te stellen zijn met een onmenselijke en/of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest – niet te betwisten en heeft daarnaast verklaard dat deze ervaringen ook in het beeld passen van personen die na een illegale inreis in Kroatië worden gedetineerd. Het lag in dit licht op de weg van verweerder om te motiveren waarom de overdracht van eiseres aan Kroatië – de lidstaat waar zij eerder mensonterend is behandeld – desondanks niet van een onevenredige hardheid zou getuigen, mede bezien in samenhang met de overige door eiseres aangedragen feiten en omstandigheden. Dat de door eiseres geschetste ervaringen volgens verweerder minder ernstig zijn dan die van de vreemdelingen in de uitspraken waar zij naar heeft verwezen, [16] ontsloeg verweerder niet van deze motiveringsplicht.
6.3.
De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij het asielverzoek van eiseres in redelijkheid niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling hoefde te nemen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank geeft hierbij aan verweerder nog mee dat hij bij de beoordeling of aanleiding bestaat toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening alle feiten en omstandigheden,
ook in onderling samenhang bezien,moeten worden betrokken. Hierbij zal verweerder in ieder geval de stelling van eiseres ter zitting dat zij aan haar eerdere verblijf in Kroatië ernstige fysieke en psychische gevolgen heeft overgehouden moeten meenemen. De rechtbank stelt voor het nieuw te nemen besluit een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.W. Victoor, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 1 weekna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
10.Als bedoeld in het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, C-163/17, ECLI:EU:C:2019:218.
11.Zie ECLI:NL:RVS:2023:4456 en de uitspraak in eerste aanleg van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam van 8 november 2023, zaaknummer NL23.29447.
13.Zie pagina 4 van het aanmeldgehoor van 16 augustus 2023.
14.Zie pagina 6 van het bestreden besluit.
15.Zie pagina 4 van het aanmeldgehoor van 16 augustus 2023.
16.Het gaat om de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 10 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18085, en van 11 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15489, van zittingsplaats Middelburg van 25 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16350 en van zittingsplaats Arnhem van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16005.