ECLI:NL:RBDHA:2023:7776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
NL23.6781
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.I.H. Kerstens - Fockens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 juni 2023, wordt de asielaanvraag van eiser beoordeeld in het licht van de Dublinverordening. Eiser had op 4 september 2022 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Kroatië volgens verweerder verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter, die hebben vastgesteld dat er serieuze zorgen zijn over de asielprocedure in Kroatië, met name met betrekking tot pushbacks van asielzoekers.

De rechtbank wijst erop dat de informatie die verweerder heeft verkregen van de Kroatische autoriteiten niet voldoende is om te concluderen dat Dublinclaimanten veilig kunnen worden overgedragen aan Kroatië. Eiser heeft verschillende bronnen aangehaald die de onbetrouwbaarheid van de informatie van de Kroatische autoriteiten onderbouwen, en de rechtbank concludeert dat de situatie in Kroatië niet zodanig is verbeterd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden toegepast. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6781

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan [1] .
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend [2] .
Bij uitspraak van 1 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat op zijn beroep is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft hierop een reactie ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig met zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig D. Husseini. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 4 september 2022 asiel aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen, omdat Kroatië op grond van de Dublinverordening [3] verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser via Kroatië het grondgebied van de EU is ingereisd op 13 augustus 2022. Verweerder heeft Kroatië daarom verzocht om eiser over te nemen. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
1.1.
Verweerder was eerder naar aanleiding van twee uitspraken van de hoogste bestuursrechter [4] tijdelijk gestopt met het overdragen van Dublinclaimanten aan Kroatië. Verweerder heeft na die uitspraken nader onderzoek gedaan door vragen te stellen aan de Kroatische autoriteiten. In een Kamerbrief van 20 januari 2023 [5] heeft verweerder toegelicht dat hij antwoord heeft gekregen van Kroatië. Dit antwoord gaf verweerder aanleiding om overdrachten aan Kroatië te hervatten. Volgens verweerder blijkt uit de informatie van de Kroatische autoriteiten dat ten aanzien van Kroatië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser daarom kan worden overgedragen.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiser betoogt dat verweerder voor Kroatië nog steeds niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Door te volstaan met het stellen van vragen aan de Kroatische autoriteiten heeft verweerder niet voldaan aan de onderzoeksopdracht die de hoogste bestuursrechter hem heeft gegeven. Informatie van de Kroatische autoriteiten is onvoldoende betrouwbaar en verweerder had zelf onderzoek moeten doen. De verkregen informatie is verder onvoldoende om tot de conclusie te komen dat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser verwijst naar verschillende bronnen waaruit blijkt dat de situatie in Kroatië nog steeds slecht is. Hij wijst op een e-mail van het CPS [6] en een stuk van VWN [7] van 28 februari 2023 waarin informatie uit verschillende openbare bronnen is opgenomen. Daaruit blijkt onder meer dat het aantal pushbacks en de mate van geweld daarbij zijn toegenomen sinds Kroatië begin dit jaar is toegetreden tot het Schengengebied. In de aanvullende gronden heeft eiser nog berichten overgelegd over recente en gedocumenteerde pushbacks. Eiser verwijst tot slot naar prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch [8] , en betoogt dat zijn zaak aangehouden moet worden in afwachting van de beantwoording van die vragen. Nu de hoogste bestuursrechter zaken aanhoudt in verband met de betreffende prejudiciële vragen, zou de rechtbank dat ook moeten doen.
2.1.
Verweerder handhaaft het standpunt dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder verwijst hiervoor naar de Kamerbrief, de daarbij behorende beslisnota en aanvullend op een brief van de Kroatische Deputy Prime Minister van 15 november 2022. Ook benadrukt verweerder de conclusie van de EC [9] dat Kroatië voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van het Schengenacquis, dat de lidstaat zich heeft gebonden aan “zero-tolerance” beleid ten aanzien van geweld aan de grens en dat er een onafhankelijk monitoringsmechanisme [10] (hierna: IMM) is opgericht dat de situatie aan de buitengrens monitort. Het verrichte nader onderzoek is volgens verweerder voldoende. Hiervoor verwijst hij naar een eerdere uitspraak van de hoogste bestuursrechter over Slovenië en het interstatelijk vertrouwensbeginsel [11] . De door eiser overgelegde informatie is volgens verweerder onvoldoende, nu dit vooral dateert van voor de Kamerbrief. Ook volgt niet uit de informatie dat specifiek Dublinclaimanten belemmeringen ervaren bij het verkrijgen van toegang tot de asielprocedure of dat de situatie aan de buitengrenzen vergelijkbaar is met de situatie van Dublinclaimanten. Verweerder wijst tot slot op een aantal recente uitspraken waarin de rechtbank het standpunt van verweerder over Kroatië heeft gevolgd [12] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat verweerder nog steeds niet voldoende heeft gemotiveerd dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot die conclusie is gekomen.
3.1.
De rechtbank vindt het van belang om allereerst te benadrukken wat de hoogste bestuursrechter heeft overwogen en geoordeeld in de uitspraken die tot het nader onderzoek hebben geleid [13] . De hoogste bestuursrechter heeft geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. De pushbacks vinden al geruime tijd en op grote schaal plaats. Pushbacks aan de buitengrenzen maken op zichzelf niet dat Dublinclaimanten niet aan Kroatië kunnen worden overgedragen. Uit openbare bronnen volgt echter dat vreemdelingen die uit andere lidstaten terugkomen in Kroatië routinematig uitgezet worden naar Bosnië en dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich in het grensgebied bevinden of verder op het grondgebied van Kroatië. Het voorgaande maakte dat de hoogste bestuursrechter tot de conclusie kwam dat er serieuze aanknopingspunten zijn dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn standpunt met name baseert op de verkregen informatie van de Kroatische autoriteiten. Daarnaast hecht verweerder er belang aan dat de EC heeft geconcludeerd dat Kroatië voldoet aan de voorwaarden voor de toepassing van het Schengenacquis.
3.3.
De rechtbank is met verweerder eens dat in beginsel moet kunnen worden uitgegaan van informatie die hij door nader onderzoek van een andere lidstaat heeft verkregen en dat daaraan wel degelijk waarde kan worden gehecht. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit specifieke geval om meerdere redenen beduidend minder waarde kan worden gehecht aan de informatie die is verkregen.
Allereerst heeft dat te maken met de inhoud van de brief van de Kroatische autoriteiten. In de brief is uiteengezet dat Dublinclaimanten bij terugkeer een (nieuwe) asielaanvraag kunnen doen en gedurende de behandeling ervan in Kroatië mogen verblijven. De brief vermeldt dat alle personen die om internationale bescherming vragen, dus ook Dublinclaimanten, alle procedurele garanties en rechten worden geboden vanaf het moment dat zij hun wens voor bescherming uiten. De Kroatische autoriteiten benadrukken dat zij
nog nooit [14] asielzoekers hebben uitgezet naar derde landen zonder dat hun aanvraag is beoordeeld of voordat hun procedure is beëindigd. Tussen Dublinclaimanten en asielzoekers die Kroatië vanuit een derde land binnenkomen, bestaat geen onderscheid. Beide groepen hebben dezelfde rechten en toegang tot opvangvoorzieningen, aldus de Kroatische autoriteiten.
De rechtbank kan niet anders dan constateren dat een deel van deze informatie in directe tegenspraak is met wat de hoogste bestuursrechter op grond van openbare bronnen heeft geconcludeerd over de feitelijke situatie in Kroatië. De pushbacks die volgens de hoogste bestuursrechter al geruime tijd, op grote schaal en dieper vanuit het Kroatische grondgebied plaatsvinden, worden in het geheel niet erkend door de Kroatische autoriteiten. De rechtbank kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat de situatie in deze brief anders wordt voorgedaan dan het is.
Het onderscheid dat verweerder (opnieuw) aanbrengt tussen Dublinclaimanten en andere asielzoekers kan niet gebaseerd worden op deze brief van de Kroatische autoriteiten, nu zij zelf juist benadrukken dat Dublinclaimanten hetzelfde worden behandeld als andere asielzoekers. De rechtbank brengt hierbij in herinnering de overweging van de hoogste bestuursrechter dat overgedragen Dublinclaimanten zich (net als andere asielzoekers) in beginsel vrij kunnen bewegen op het grondgebied van Kroatië [15] .
De rechtbank overweegt dat de daadwerkelijke situatie in Kroatië voor Dublinclaimanten bepalend is. De door eiser overgelegde recente informatie weerspreekt de door verweerder gestelde gunstige situatie en biedt in ieder geval geen grond voor de conclusie dat uitgesloten kan worden dat ook Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks. Zo heeft eiser meerdere stukken overgelegd waaruit onder meer blijkt dat grenswachters de opdracht hebben gekregen om vreemdelingen “vanuit de diepte van het grondgebied” af te schrikken [16] . Dit bevel bevestigt volgens de informatie de getuigenissen van meerdere slachtoffers die diep op het Kroatisch grondgebied zijn aangehouden en uitgezet naar Servië. Verder zijn er meerdere voorbeelden bekend van vreemdelingen met een asielzoekers ID-kaart die slachtoffer zijn geworden van pushbacks en zich in Bosnië bevinden [17] . Het kunnen indienen van een asielverzoek beschermt kennelijk niet tegen pushbacks. Ook vermeldt het CPS dat zij bekend zijn met vreemdelingen die zeggen dat zij geen mogelijkheid kregen om asiel aan te vragen nadat zij opnieuw werden toegelaten tot Kroatië [18] . Uit gedocumenteerde getuigenissen blijkt tot slot dat er nog steeds regelmatig pushbacks plaatsvinden die gepaard gaan met geweld. [19] .
Gelet op het voorgaande zijn de omstandigheden dat Kroatië volgens de EC voldoet aan de voorwaarden van het Schengenacquis en dat het IMM is opgericht, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank overweegt hierbij dat de (onderbouwde) feitelijke situatie in Kroatië van groter belang is dan toezeggingen die op papier zijn gedaan. Daarbij komt dat er kritische kanttekeningen zijn te plaatsen bij het (beperkte) mandaat dat het IMM heeft gekregen.
De rechtbank wijst er verder op dat (de uitkomst van) het nader onderzoek in deze zaak een wezenlijk andere rol speelt dan het nader onderzoek uit de uitspraken van de hoogste bestuursrechter over Slovenië. In die zaken volgde uit algemene informatie dat er geen aanknopingspunten waren dat Slovenië zijn verplichtingen ten aanzien van Dublinclaimanten niet nakwam. Het nader onderzoek (navraag bij de autoriteiten) bevestigde die conclusie alleen maar. In het geval van Kroatië heeft de hoogste bestuursrechter op grond van algemene informatie juist wel aanknopingspunten gevonden voor de conclusie dat Kroatië zich niet aan zijn verplichtingen ten aanzien van Dublinclaimanten houdt. Dat betekent dat de uitkomst van het nader onderzoek in het geval van Kroatië dusdanig overtuigend moet zijn dat de twijfel die door de hoogste bestuursrechter eerder is geuit, wordt weggenomen. Daarvan is in dit geval geen sprake volgens de rechtbank.
De oorspronkelijke twijfel, gebaseerd op aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden, is dan ook niet weggenomen door het door verweerder verrichtte onderzoek. Dat maakt dat niet valt uit te sluiten dat door de overdracht van eiser aan Kroatië een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest [20] of artikel 3 van het EVRM [21] .
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft zijn standpunt dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan onvoldoende gemotiveerd. De overige beroepsgronden van eiser behoeven geen bespreking. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen en daarbij rekening moeten houden met deze uitspraak.
5. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens - Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Zaaknummer NL23.6782.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 en ECLI:NL:RVS:2022:1043.
5.De Kamerbrief “Dublinoverdrachten aan Kroatië” van 20 januari 2023. Zie ook de “Beslisnota bij Kamerbrief inzake Dublinoverdrachten aan Kroatië” van 21 december 2022.
6.Centre for Peace Studies.
7.Vluchtelingenwerk Nederland.
8.Zie de uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
9.Europese Commissie.
10.Independent Monitoring Mechanism (IMM).
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2644.
12.Zie de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2023 (zittingsplaats Utrecht: ECLI:NL:RBDHA:2023:5395), 26 april 2023 (zittingsplaats Groningen, ECLI:NL:RBDHA:2023:6030) en 12 mei 2023 (zittingsplaats Den Haag, zaaknummer NL23.6190).
13.Zie de uitspraken van de Afdeling van 13 april 2022.
14.Cursivering door de rechtbank.
15.Zie artikel 7, eerste lid, van de Opvangrichtlijn.
16.De e-mail van VWN van 28 februari 2023 verwijst hiervoor naar het rapport “Black Book of Pushbacks” van 7 december 2022 van het Border Violence Monitoring Network (BVMN).
17.Informatie uit de e-mail van het Centre for Peace Studies van 13 februari 2023 waarbij ook wordt verwezen naar “Black Book of Pushbacks”.
18.Informatie uit de e-mail van het Centre for Peace Studies van 13 februari 2023.
19.Testimonies van het Border Violence Monitoring Network.
20.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
21.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.