Greenpeace vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt jegens Greenpeace:
a. door de verplichtingen die voor de Staat voortvloeien uit artikel 6 lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn te schenden, onder meer door:
- de verslechtering, inclusief dreigende verslechtering, en het buiten bereik raken van een gunstige staat van instandhouding van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst niet tijdig, voor de ecologische deadlines van 2025 en 2030, te stoppen;
- na te laten in het beleid en door inzet van afdoende en effectieve maatregelen steeds prioriteit te geven bij de aanpak van de stikstofdepositie aan de daling van de stikstofdepositie op de habitats dan wel habitattypen en de leefgebieden van beschermde soorten waar die daling van stikstofdepositie ecologisch bezien het meest urgent is;
- niet uiterlijk in 2025 het areaal van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst (rood) onder de toepasselijke KDW’en te brengen;
- niet uiterlijk in 2030 het areaal van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst (oranje) onder de toepasselijke KDW’en te brengen;
b. door de ter zake, in de dagvaarding behandelde, zorgplicht niet te betrachten met betrekking tot het voorkomen van verslechtering en/of het buiten bereik raken van een gunstige staat van instandhouding van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst;
c. door het wettelijke stikstofdoel van 40% van het stikstofgevoelige areaal van habitattypen en leefgebieden onder de toepasselijke KDWen in 2025 niet met zekerheid te halen;
d. door het reductiedoel voor 2030 uit het Coalitieakkoord (74% van het stikstofgevoelige areaal van habitattypen en leefgebieden onder de toepasselijke KDW’en) niet te halen dan wel dit doel niet met zekerheid veilig te stellen;
II. de Staat beveelt:
primair:
a. in 2025 het areaal van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst (rood) onder de KDW’en te brengen;
b. in 2030 het areaal van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst (oranje) onder de KDW’en te brengen,
waarbij geldt dat indien en voor zover buitenlandse stikstofdepositie bij die habitattypen en leefgebieden (ook) een rol zou spelen, de Staat de stikstofdepositie uit Nederlandse bronnen maximaal zal reduceren zodat een eventuele overschrijding van de toepasselijke KDW’en slechts het gevolg is van stikstofdepositie uit buitenlandse bronnen;
subsidiair:
- het bovenstaande zo spoedig mogelijk na 2025, respectievelijk na 2030, dan wel binnen een door de rechtbank te bepalen termijn te realiseren;
meer subsidiair:
- om de wettelijke doelstelling van 40% van het areaal stikstofgevoelige natuur onder de toepasselijke KDW’en in 2025 op zodanige wijze te realiseren dat daarbij steeds prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van de stikstofdepositie op de habitats en leefgebieden waar de daling van stikstofdepositie ecologisch bezien het meest urgent is volgens de Urgente Lijst;
- de doelstelling uit het Coalitieakkoord van 74% van het areaal stikstofgevoelige natuur uiterlijk onder de toepasselijke KDW’en in 2030 te realiseren, op zodanige wijze dat daarbij steeds prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van de stikstofdepositie op de habitats en leefgebieden waar de daling van stikstofdepositie ecologische bezien het meest urgent is volgens de Urgente lijst;
meest subsidiair:
- de wettelijke doelstelling van 40% onder de KDW in 2025 en het doel van 74% onder de KDW te realiseren;
III de Staat beveelt om binnen vier maanden na het te wijzen vonnis in deze zaak, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, een programma c.q. plan vast te stellen voor het verminderen van de depositie van stikstof op voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden, gebaseerd op bewezen effectieve maatregelen, waarmee tijdig wordt voldaan aan de ecologische deadlines van 2025 en 2030 op grond van de Urgente Lijst en waarbij deel van dat programma c.q. plan dient te zijn en te blijven de aanpak door de Staat van stikstofdepositie op de relevante Natura 2000-gebieden buitenlandse bronnen;
IV een en ander op straffe van een dwangsom van € 100.000 per dag dat de vastgestelde onrechtmatigheid voortduurt;
V de Staat veroordeelt in de kosten van dit geding met de bepaling dat indien deze kosten niet zijn betaald binnen veertien dagen na de datum waarop het vonnis is gewezen, wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn.