ECLI:NL:RBDHA:2023:20779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
C/09/651046 / HA ZA 23-641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve vordering van Greenpeace tegen de Staat over stikstofproblematiek met incident tot voeging van Stichting Stikstof Claim

In deze zaak heeft Stichting Greenpeace Nederland een collectieve actie ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, waarbij zij stelt dat de Staat onrechtmatig handelt door de stikstofdepositie op beschermde natuur niet tijdig te reduceren. Greenpeace vordert onder andere dat de Staat verplicht wordt om de stikstofdepositie te verminderen en de ecologische deadlines van 2025 en 2030 te respecteren. In het incident heeft Stichting Stikstof Claim (SSC) verzocht om zich aan de zijde van de Staat te voegen, omdat zij de belangen van agrariërs vertegenwoordigt die door de vorderingen van Greenpeace mogelijk nadelige gevolgen ondervinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat SSC voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid en heeft haar toegestaan zich te voegen aan de zijde van de Staat. De zaak zal op 7 februari 2024 opnieuw op de rol komen voor de conclusie van antwoord door de Staat en SSC.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/651046 / HA ZA 23-641
Vonnis in incident van 27 december 2023
in de zaak van
STICHTING GREENPEACE NEDERLAND, te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaten mr. B.N. Kloostra en mr. A. Vossenberg, beiden te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), te Den Haag,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaten mr. E.H.P. Brans en mr. R.D. Reinders, beiden te Den Haag,
en
STICHTING STIKSTOF CLAIM, te Lelystad,
eiseres in het incident,
advocaten mr. R.P. van den Broek en mr. I. Gerritsen, beiden te Utrecht.
Partijen zullen hierna Greenpeace, de Staat en SSC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juli 2023;
  • de akte inbrengen producties van Greenpeace, met producties;
  • de incidentele conclusie tot voeging in aanhangig geding van SSC, met producties;
  • de conclusie van antwoord in het voegingsincident (art. 217 Rv) van Greenpeace, met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident tot voeging van de Staat.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
Deze zaak betreft een collectieve actie die Greenpeace heeft ingesteld tegen de Staat die volgens Greenpeace onrechtmatig handelt door de stikstofdepositie op beschermde natuur niet op korte termijn terug te dringen.
2.2.
In deze fase van de collectieve actie moet de rechtbank beoordelen of SSC zich in deze procedure aan de zijde van de Staat mag voegen.
2.3.
In dit tussenvonnis komt de rechtbank tot het oordeel dat SSC voldoet aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid en voeging.

3.De feiten voor zover van belang in het incident

3.1.
SSC is opgericht op 9 oktober 2019. Artikel 1 van de statuten van SSC, waarin SSC wordt aangeduid als “de stichting” luidt, voor zover nu van belang, als volgt:
“In deze Statuten wordt verstaan onder:
‘de Belanghebbenden’:
natuurlijke personen en rechtspersonen die negatieve gevolgen ondervinden van de Milieumaatregelen;
(…)
‘de Milieumaatregelen’:
Het stikstof- en/of ammoniakbeleid en/of het natuur- en/of waterbeleid van overheden en de daarmee gepaard gaande regelgeving;”
3.2.
Artikel 3 van de statuten van SSC luidt als volgt:
“1. De stichting heeft als doel:
a. het behartigen van de belangen van de Belanghebbenden op het gebied van de Milieumaatregelen en de gevolgen daarvan;
b. het behartigen van de belangen van agrariërs.
2. De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door:
a. het informeren van de Belanghebbenden over de Milieumaatregelen;
b. het organiseren van de Belanghebbenden;
c. het (doen) verrichten van onderzoek naar de gevolgen van de Milieumaatregelen;
d. het (doen) inventariseren van de schade van de Belanghebbenden als gevolg van de Milieumatregelen en het (ondersteunen bij) het indienen van vorderingen die strekken tot compensatie als hiervoor bedoeld en/of anderszins in het belang zijn van de Belanghebbenden,
en door het verrichten van al wat hiermee in de ruimste zin verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.”
3.3.
Artikel 10 lid 1 van de statuten van SSC luidt als volgt:
“1. De Stichting kent aangeslotenen. Aangeslotenen zijn natuurlijke of rechtspersonen, die behoren tot de Belanghebbenden en die door het bestuur als zodanig zijn toegelaten.
Bij reglement kan de positie van aangeslotenen nader worden geregeld. Het Bestuur kan verlangen dat met de aangeslotenen een aansluitingsovereenkomst wordt gesloten.”

4.Het geschil in de hoofdzaak en in het incident

4.1.
Greenpeace vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt jegens Greenpeace:
a. door de verplichtingen die voor de Staat voortvloeien uit artikel 6 lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn te schenden, onder meer door:
- de verslechtering, inclusief dreigende verslechtering, en het buiten bereik raken van een gunstige staat van instandhouding van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst niet tijdig, voor de ecologische deadlines van 2025 en 2030, te stoppen;
- na te laten in het beleid en door inzet van afdoende en effectieve maatregelen steeds prioriteit te geven bij de aanpak van de stikstofdepositie aan de daling van de stikstofdepositie op de habitats dan wel habitattypen en de leefgebieden van beschermde soorten waar die daling van stikstofdepositie ecologisch bezien het meest urgent is;
- niet uiterlijk in 2025 het areaal van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst (rood) onder de toepasselijke KDW’en te brengen;
- niet uiterlijk in 2030 het areaal van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst (oranje) onder de toepasselijke KDW’en te brengen;
b. door de ter zake, in de dagvaarding behandelde, zorgplicht niet te betrachten met betrekking tot het voorkomen van verslechtering en/of het buiten bereik raken van een gunstige staat van instandhouding van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst;
c. door het wettelijke stikstofdoel van 40% van het stikstofgevoelige areaal van habitattypen en leefgebieden onder de toepasselijke KDWen in 2025 niet met zekerheid te halen;
d. door het reductiedoel voor 2030 uit het Coalitieakkoord (74% van het stikstofgevoelige areaal van habitattypen en leefgebieden onder de toepasselijke KDW’en) niet te halen dan wel dit doel niet met zekerheid veilig te stellen;
II. de Staat beveelt:
primair:
a. in 2025 het areaal van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst (rood) onder de KDW’en te brengen;
b. in 2030 het areaal van de habitattypen en leefgebieden van de Urgente Lijst (oranje) onder de KDW’en te brengen,
waarbij geldt dat indien en voor zover buitenlandse stikstofdepositie bij die habitattypen en leefgebieden (ook) een rol zou spelen, de Staat de stikstofdepositie uit Nederlandse bronnen maximaal zal reduceren zodat een eventuele overschrijding van de toepasselijke KDW’en slechts het gevolg is van stikstofdepositie uit buitenlandse bronnen;
subsidiair:
- het bovenstaande zo spoedig mogelijk na 2025, respectievelijk na 2030, dan wel binnen een door de rechtbank te bepalen termijn te realiseren;
meer subsidiair:
- om de wettelijke doelstelling van 40% van het areaal stikstofgevoelige natuur onder de toepasselijke KDW’en in 2025 op zodanige wijze te realiseren dat daarbij steeds prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van de stikstofdepositie op de habitats en leefgebieden waar de daling van stikstofdepositie ecologisch bezien het meest urgent is volgens de Urgente Lijst;
- de doelstelling uit het Coalitieakkoord van 74% van het areaal stikstofgevoelige natuur uiterlijk onder de toepasselijke KDW’en in 2030 te realiseren, op zodanige wijze dat daarbij steeds prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van de stikstofdepositie op de habitats en leefgebieden waar de daling van stikstofdepositie ecologische bezien het meest urgent is volgens de Urgente lijst;
meest subsidiair:
- de wettelijke doelstelling van 40% onder de KDW in 2025 en het doel van 74% onder de KDW te realiseren;
III de Staat beveelt om binnen vier maanden na het te wijzen vonnis in deze zaak, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, een programma c.q. plan vast te stellen voor het verminderen van de depositie van stikstof op voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden, gebaseerd op bewezen effectieve maatregelen, waarmee tijdig wordt voldaan aan de ecologische deadlines van 2025 en 2030 op grond van de Urgente Lijst en waarbij deel van dat programma c.q. plan dient te zijn en te blijven de aanpak door de Staat van stikstofdepositie op de relevante Natura 2000-gebieden buitenlandse bronnen;
IV een en ander op straffe van een dwangsom van € 100.000 per dag dat de vastgestelde onrechtmatigheid voortduurt;
V de Staat veroordeelt in de kosten van dit geding met de bepaling dat indien deze kosten niet zijn betaald binnen veertien dagen na de datum waarop het vonnis is gewezen, wettelijke rente daarover verschuldigd zal zijn.
4.2.
SSC vordert in het incident dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, toelaat dat SSC zich aan de zijde van de Staat voegt en SSC in de gelegenheid stelt haar schriftelijke zienswijze te geven.
4.3.
Hiertoe voert SSC, samengevat, aan dat zij als statutair doel heeft het behartigen van de belangen van agrariërs in den brede, waaronder, doch niet uitputtend (i) het (onbelemmerd) kunnen voortzetten van de agrarische bedrijfsvoering en (ii) het bestrijden in den brede van (nieuwe) belemmerende regels, visies, beleid en andere gerelateerde zaken die verband houden met het bovenstaande. Daarnaast heeft SSC als statutair doel het behartigen van de belangen op het gebied van milieumaatregelen en de gevolgen daarvan, waaronder ook begrepen het huidige stikstofbeleid van de Staat.
In de praktijk houdt SSC zich bezig met (regelgeving op het gebied van) stikstof, de gevolgen van stikstof voor de natuur en de gevolgen van regelgeving op het gebied van stikstof voor de agrarische sector. Bij SSC hebben zich 2.875 natuurlijke- en rechtspersonen, met name veehouders, aangesloten. Als de vorderingen in de hoofdzaak worden toegewezen, heeft dat ernstige gevolgen voor degenen wier belangen SSC statutair behartigt en degenen die zich bij SSC hebben aangesloten. Daarom heeft SSC recht op en belang bij voeging aan de zijde van de Staat.
4.4.
Greenpeace en de Staat concluderen tot afwijzing van de incidentele vordering van SSC.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

Ontvankelijkheid ex artikel 3:305a BW

5.1.
SSC komt niet op voor haar eigen belang, maar voor de belangen van andere personen. Volgens de Staat en Greenpeace vloeit hieruit voort dat SSC moet voldoen aan de voorwaarden voor ontvankelijkheid als bedoeld in 3:305a BW. Hierover wordt het volgende overwogen.
5.2.
Artikel 3:305a lid 1 luidt als volgt:
“Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.”
5.3.
De huidige tekst van artikel 3:305a BW is ingevoerd per 1 januari 2020 met de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (hierna: de WAMCA), waarbij ook titel 14A van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is ingevoerd. De WAMCA heeft mogelijk gemaakt dat belangenorganisaties in een collectieve actie schadevergoeding vorderen. De wetgever beoogt hierdoor een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen. De WAMCA is echter ook van toepassing op collectieve acties waarin iets anders dan schadevergoeding wordt gevorderd.
5.4.
De vraag rijst of een incidentele vordering tot voeging ook een “rechtsvordering” is als bedoeld in artikel 3:305a BW. Deze wetsbepaling behoort immers tot het vermogensrecht, terwijl artikel 217 Rv, dat de voeging regelt, behoort tot het procesrecht. Niettemin is de rechtbank van oordeel dat artikel 3:305a BW in beginsel ook van (overeenkomstige) toepassing is op de vordering tot voeging van SSC, gelet op het volgende.
5.5.
Volgens de schakelbepaling van artikel 3:326 BW vinden de bepalingen van titel 11 – waartoe artikel 3:305a BW behoort – buiten het vermogensrecht overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet. De rechtbank is van oordeel dat de aard van de rechtsverhouding in een incident tot voeging zich in beginsel niet verzet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 3:305a BW. De rechtbank merkt op dat in recente uitspraken van het gerechtshof Den Haag ook van de toepasselijkheid van 3:305a BW op een vordering tot voeging is uitgegaan. [1]
5.6.
Het onder de WAMCA gewijzigde procesrecht sluit een incidentele vordering tot voeging evenmin uit. Een van de artikelen uit titel 14A Rv is artikel 1018b Rv. Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat de tweede titel van het Eerste Boek van Rv van toepassing is, tenzij in titel 14A anders is bepaald. Tot die bedoelde tweede titel behoort de incidentele vordering tot voeging (artikel 217 Rv). Titel 14A Rv sluit de door SSC beoogde voeging niet uit.
5.7.
Uit het voorgaande volgt dat dat SSC moet voldoen aan de in artikel 3:305a BW bedoelde voorwaarden voor ontvankelijkheid, tenzij de aard van de rechtsverhouding zich daartegen verzet (artikel 3:326 BW).
De voorwaarden voor ontvankelijkheid ex artikel 3:305a BW
5.8.
Artikel 3:305a BW bepaalt dat een stichting ontvankelijk is in een rechtsvordering indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de rechtsvordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (lid 1);
de stichting behartigt deze belangen ingevolge haar statuten (lid 1);
deze belangen zijn voldoende gewaarborgd omdat de stichting representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vordering, en zij voldoet aan een aantal nadere voorwaarden (lid 1, uitgewerkt in lid 2, onderdelen a tot en met e);
de bestuurders betrokken bij de oprichting van de stichting, en hun opvolgers, hebben geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk, dat via de stichting wordt gerealiseerd (lid 3 sub a);
de rechtsvordering heeft een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer (lid 3 sub b);
de stichting heeft in de gegeven omstandigheden voldoende getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de verweerder te bereiken (lid 3 sub c);
de stichting stelt bestuursverslagen en jaarrekeningen op (lid 5).
Gelijksoortige belangen van andere personen?
5.9.
Allereerst moet de rechtsvordering van SSC strekken tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. De Staat heeft op dit punt geen verweer gevoerd. Greenpeace acht onduidelijk voor wie SSC opkomt. Hierover wordt het volgende overwogen.
5.10.
SSC stelt in deze zaak op te komen voor de belangen van de in haar statuten bedoelde ‘Belanghebbenden’, ‘agrariërs’ en ‘aangeslotenen’. De definitie van Belanghebbenden is, zoals Greenpeace terecht heeft opgemerkt, zo ruim dat daaronder iedere natuurlijke of rechtspersoon kan worden geschaard die gevolgen ondervindt van het stikstof- en/of ammoniakbeleid en/of het natuur- en of waterbeleid van overheden en de daarmee gepaard gaande regelgeveling (de ‘Milieumaatregelen’). De groep ‘agrariërs’ is in de statuten niet gedefinieerd, maar daaruit blijkt wel dat SSC tot haar achterban rekent Nederlandse agrariërs die negatieve gevolgen ondervinden van de milieumaatregelen. Binnen die achterban vormen de aangeslotenen de meest concrete groep, die volgens SSC bestaat uit 2.875 natuurlijke personen en rechtspersonen (met name melk-, pluimvee- en varkenshouders) die door haar bestuur zijn toegelaten en in een register zijn vermeld. Ter onderbouwing van deze stelling heeft SSC een gedeelte van een grotendeels zwartgemaakte lijst gegevens overgelegd. SSC heeft ook naar voren gebracht dat zij zich ten behoeve van de belangen van de aangeslotenen wenst te voegen aan de zijde van de Staat (punt 2.7 van de conclusie tot voeging). Deze groep is voldoende concreet omschreven en heeft gelijksoortige belangen, die zich lenen voor bundeling. Anders dan Greenpeace meent, hoeft SSC (ook in het kader van de hierna te behandelen representativiteit) geen volledige lijst met namen en andere gegevens van de aangeslotenen te overleggen. De conclusie is dat SSC aan het vereiste van ‘gelijksoortige belangen van andere personen’ heeft voldaan.
Belangenbehartiging volgens statuten?
5.11.
Niet in geschil is dat de door SSC behartigde belangen vallen binnen de onder 3.2
bedoelde statutaire doelomschrijving. SSC heeft toegelicht dat zij in haar feitelijke werkzaamheden opkomt voor die belangen, aangezien:
1) SSC artikelen op haar website plaatst over actuele zaken omtrent stikstof;
2) zij nieuwsbrieven onder aangeslotenen verspreidt;
3) bestuursleden van SSC regelmatig bij vergaderingen en/of evenementen als sprekers worden gevraagd;
4) SSC gerechtelijke procedures heeft gevoerd op het gebied van stikstof; [2]
5) SSC juridische adviezen heeft opgesteld en uitgebracht ten behoeve van de agrarische sector;
6) SSC druk op de politiek probeert uit te oefenen;
7) SSC wetenschappelijk onderzoek naar stikstof financieel ondersteunt.
Deze toelichting, waarvan de juistheid niet is weersproken, is voldoende om te kunnen concluderen dat SSC de in de statuten bedoelde belangen feitelijk behartigt.
Belangen voldoende gewaarborgd?
5.12.
Onder dit waarborgvereiste moet allereerst worden beoordeeld of SSC voldoende representatief is. Hiervoor is van belang van welk type collectieve actie in dit geval sprake is.
5.13.
Collectieve acties kunnen worden onderscheiden in groepsacties en algemeen belangacties. Groepsacties zijn acties waarbij de personen om wier belangen het gaat zijn te individualiseren. Bij groepsacties gaat het om de behartiging van de gebundelde belangen van een bepaald of bepaalbaar aantal individuele personen, terwijl het bij algemeen belangacties gaat om de behartiging van algemene belangen die niet individualiseerbaar zijn omdat zij toekomen aan een veel grotere groep personen die diffuus en onbepaald is. Bij een algemeen belangactie zal de vordering veelal gericht zijn op de bescherming van een ideëel belang, en dus niet strekken tot vergoeding van schade. Een algemeen belang raakt eenieder in de maatschappij of in ieder geval een grote groep burgers die zich in vergelijkbare omstandigheden bevinden.
5.14.
Aangezien SSC zich wenst te voegen ter behartiging van de belangen van haar achterban, moet haar collectieve actie (in overwegende mate) als een groepsactie worden aangemerkt. Bij representativiteit in geval van een groepsactie moet in beginsel mede worden gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vordering. Bij een vordering tot voeging is echter geen sprake is van een (eigen) vermogensrechtelijke vordering van de voegende partij (hier SSC), tegen de wederpartij (in dit geval Greenpeace). Een beoordeling van de omvang van de vertegenwoordigde vordering is om die reden niet aan de orde, zodat de toetssteen van “de achterban” resteert.
5.15.
Uit de wetgeschiedenis van de WAMCA blijkt over de representativiteitseis, voor zover nu van belang, het volgende. Voor elke collectieve vordering moet de belangenorganisatie duidelijk maken voor wie zij opkomt. Dit betekent niet dat steeds een lijst met namen en andere gegevens van de achterban hoeft te worden overgelegd. Voldoende is dat de belangenorganisatie nauwkeurig omschrijft voor welke groep van personen zij opkomt. Het doel van de representativiteitseis is te voorkomen dat een belangenbehartiger kan procederen zonder de ondersteuning van een achterban. Bij aanvang moet daarom duidelijk zijn dat een belangenbehartiger kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en kan alleen bepaald worden in relatie tot het totaal aantal gedupeerden. Dit kan bijvoorbeeld worden getoetst op basis van de bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld. [3]
5.16.
De rechtbank is van oordeel dat SSC voldoende representatief is om voor haar achterban op te treden. Daartoe is het volgende redengevend. Niet in geschil is dat in Nederland de intensieve landbouw, en met name de veehouderij, een uitstoter van stikstof is. Daarmee is voldoende aangetoond dat de (agrarische) achterban van SSC belang heeft bij de voegingsvordering van SSC teneinde aan de zijde van de Staat verweer te kunnen voeren tegen de vordering van Greenpeace. Mede gezien de omstandigheid dat het om een voegingsvordering gaat, is de rechtbank onder de gegeven omstandigheden van oordeel dat het aantal van 2.875 aangeslotenen een voldoende representatief deel vormt van de achterban die wordt getroffen door de stikstofmaatregelen waarop de vorderingen van Greenpeace betrekking hebben. Het is voldoende aannemelijk dat die aangeslotenen geraakt worden door de vordering van Greenpeace, zodat SSC in dit geval kon volstaan met het overleggen van een gedeelte van het register zoals zij heeft gedaan. Aan het representativiteitsvereiste is voldaan.
5.17.
Aan de orde is vervolgens of SSC moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3:305a lid 2, onderdelen a tot en met e, en lid 5 BW. De rechtbank is van oordeel dat SSC aan deze voorwaarden niet hoeft te voldoen, gelet op de aard van de rechtsvordering van SSC. De rechtbank maakt hierbij gebruik van de uitzondering als bedoeld in artikel 3:305a lid 6 BW.
Bestuurders van SSC geen winstoogmerk?
5.18.
SSC heeft zich niet uitgelaten over deze voorwaarde voor ontvankelijkheid en Greenpeace en de Staat zijn hierop evenmin ingegaan. In de statuten van SSC vindt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het aannemen van een winstoogmerk van de bestuurders. Bovendien strekt de rechtsvordering van SSC niet tot schadevergoeding, maar tot afwijzing van de vordering van Greenpeace. Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Voldoende band met Nederlandse rechtssfeer?
5.19.
De rechtsvordering van SSC heeft voldoende band met de Nederlandse rechtssfeer, nu de hoofdzaak is ingesteld tegen de Staat en betrekking heeft op de aanpak van stikstof in Nederland.
Het overlegvereiste
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat het overlegvereiste niet van toepassing is op SSC, nu het niet is toegesneden op een rechtsvordering tot voeging aan de zijde van de Staat. Doel van dit vereiste is dat degene die een collectieve vordering instelt, eerst moet hebben geprobeerd het gevorderde door het voeren van overleg met de wederpartij te bereiken. Nu SSC geen eigen vermogensrechtelijke vordering instelt (tegen Greenpeace) is dit voor SSC niet aan de orde. Afgezien daarvan valt niet in te zien dat SSC, die in de lopende procedure wil interveniëren met een geheel eigen standpunt over de stikstofproblematiek, door overleg had kunnen bereiken dat haar standpunt door Greenpeace en de Staat zou worden gevolgd.
Artikel 1018c Rv
5.21.
Artikel 1018c Rv bevat nog een enkele voorwaarde voor ontvankelijkheid. Het bepaalde in artikel 1018c lid 1 tot en met 4 Rv ziet op de dagvaarding in de hoofdzaak en is dus niet zonder meer van toepassing op een vordering tot voeging.
5.22.
Artikel 1018c lid 5 Rv bepaalt dat inhoudelijke behandeling van de
collectieve vordering van een stichting alleen kan plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist:
a. a) dat de stichting voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW of dat niet aan de vereisten van lid 2, onderdelen a tot en met e, en lid 5 behoeft te worden voldaan op grond van lid 6 van dit artikel;
b) dat de stichting voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering, doordat de te beantwoorden feitelijke en juridische vraagstukken in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben; en
c) dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
5.23.
Voorwaarde a) is hiervoor al besproken. Aan voorwaarde b) is voldaan, omdat het niet efficiënt en effectief zou zijn indien elke aangeslotene een eigen voegingsvordering zou instellen.. Met betrekking tot voorwaarde c) volgt uit de hierna volgende beoordeling dat de vordering tot voeging niet summier ondeugdelijk is.
Voeging?
5.24.
Artikel 217 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding kan vorderen zich daarin te mogen voegen.
5.25.
Voeging is de figuur waarbij de derde zich schaart aan de zijde van één van beide partijen, en dus niet méér beoogt dan toewijzing (bij voeging aan de zijde van eiser) of afwijzing (bij voeging aan de zijde van gedaagde) van de vorderingen in de hoofdzaak.
Voor het aannemen van belang bij voeging is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde de derde zich voegt. [4] Onder nadelige gevolgen verstaat de Hoge Raad de feitelijke of juridische gevolgen van de toe- of afwijzing van de vordering of het gezag van gewijsde dat de in de procedure gegeven eindbeslissingen kunnen hebben voor degene die voeging vordert. [5] In precedentwerking is niet voldoende belang gelegen, ook niet als het gaat om sterk op elkaar gelijkende zaken tussen deels dezelfde partijen. [6]
5.26.
Een gevoegde partij aan de zijde van de gedaagde is bevoegd zelfstandig en op zelfstandig aangevoerde gronden verweer te voeren. De rechter kan een vordering in beginsel niet toewijzen of afwijzen op gronden die door een gevoegde partij zijn aangevoerd, maar door de gedaagde zelf niet konden worden ingeroepen. [7] Een gevoegde partij kan niet verhinderen dat de gedaagde bepaalde feiten erkent, met als gevolg dat deze komen vast te staan. Hij moet het geding aanvaarden in de stand waarin het zich ten tijde van de voeging bevindt. De stellingen van een partij die zich heeft gevoegd aan de zijde van gedaagde worden door de rechter betrokken in de beoordeling van de tegen die gedaagde ingestelde vordering, behalve voor zover die stellingen strijdig zijn met de stellingen van gedaagde. [8]
5.27.
De Staat ziet niet in dat SSC zich aan zijn zijde zou moeten kunnen voegen, omdat SSC zich verzet tegen de door de Staat genomen maatregelen om de stikstofdepositie te beperken, zodat de standpunten van de Staat en SSC in dat opzicht dus lijnrecht tegenover elkaar staan.
5.28.
Dit betoog moet worden verworpen, omdat voor voeging geen vereiste is dat de voegende partij en de partij aan wiens zijde voeging plaatsvindt op één lijn zitten of geen tegengestelde belangen hebben. De partij die zich voegt aan de zijde van gedaagde kan immers, binnen de grenzen zoals onder 5.26 aangegeven, zelfstandig en op zelfstandig aangegeven gronden verweer voeren. Dat verweer kan pas na voeging inhoudelijk worden beoordeeld.
5.29.
Anders dan Greenpeace heeft aangevoerd, heeft SSC voldoende gemotiveerd dat haar achterban nadelige gevolgen kan ondervinden van de toewijzing van de vorderingen in de hoofdzaak. Daarin beoogt Greenpeace te bereiken dat de Staat zorgdraagt voor een vermindering van de stikstofdepositie op de natuur. Volgens Greenpeace zijn er ingrijpende maatregelen nodig om te voldoen aan Europeesrechtelijke verplichtingen op grond van de Habitatrichtlijn. Deze ingrijpende maatregelen hebben volgens Greenpeace gevolgen voor individuele (agrarische) vergunninghouders, omdat in Nederland de intensieve landbouw, en met name de veehouderij, de grootste uitstoter van stikstof is. Nu SSC opkomt voor de belangen van agrariërs die door deze maatregelen getroffen worden, is voldoende aannemelijk dat die agrariërs in hun bedrijfsvoering nadelige gevolgen kunnen ondervinden van toewijzing van de vorderingen van Greenpeace.
Conclusie
5.30.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot voeging kan worden toegewezen.
5.31.
De beslissing over de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
staat SSC toe zich in de hoofdzaak aan de zijde van de Staat te voegen;
6.2.
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 februari 2024 voor het nemen van de conclusie van antwoord door de Staat en SSC;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten, mr. M.A. van de Laarschot en mr. D.R. Glass en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023. [9]

Voetnoten

1.Vgl. Hof Den Haag 25 april 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:735 en ECLI:NL:GHDHA:2023:736.
2.SSC noemt onder meer Rb. Den Haag 21 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3601.
3.
4.HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR 2008:BC6692 en HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5241.
5.HR 11 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2534 en HR 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1787.
6.HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1602.
7.HR 6 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3241,
8.HR 22 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9067.
9.type: 1554