ECLI:NL:RBDHA:2023:3601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
C/09/642223 KG ZA 23-93
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering Stichting Stikstof Claim en maten varkenshouderij inzake AERIUS Calculator

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Den Haag in een kort geding uitspraak gedaan over de vordering van Stichting Stikstof Claim (SSC) en een maatschap van varkenshouders. De eisers vorderden dat de Staat der Nederlanden zou worden verboden om de AERIUS Calculator te gebruiken bij de beoordeling van natuurvergunningsaanvragen. De rechtbank oordeelde dat de vordering niet toewijsbaar was, omdat niet de Staat, maar Gedeputeerde Staten verantwoordelijk zijn voor deze beoordeling. De rechtbank benadrukte dat de AERIUS Calculator is voorgeschreven in een ministeriële regeling en dat de rechter in kort geding alleen kan ingrijpen als er sprake is van een onmiskenbaar onverbindende regeling. De rechtbank concludeerde dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de regeling onverbindend is, en dat de vordering van SSC en de maatschap dus niet kan worden toegewezen. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/642223 / KG ZA 23-93
Vonnis in kort geding van 21 maart 2023
in de zaak van

1.STICHTING STIKSTOF CLAIM te Lelystad,

2. [eiser 2]te [plaats01] ,
3. [eiser 3]te [plaats01] ,
4. [eiser 4]te [plaats01] ,
5. [eiser 5]te [plaats01] ,
eisers sub 2 tot en met 5 vormen tezamen de
MAATSCHAP [naam],
eisers,
advocaten mrs. R.P. van den Broek en I. Gerritsen te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, meer in het bijzonder de Minister voor Stikstof en Natuur)
te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. R.D. Reinders en M.G. Nielen te Den Haag.
Eiseres sub 1 wordt hierna aangeduid als ‘SSC’ en gedaagden sub 2 tot en met 5 gezamenlijk als ‘[naam]’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 februari 2023, met producties 1 tot en met 23;
- de conclusie van antwoord;
- de akte van SSC en [naam] houdende overlegging producties 24 tot en met 39;
- de op 28 februari 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.Relevante regelgeving en beleid

2.1.
In Europees verband zijn richtlijnen vastgesteld voor – kortgezegd – natuurbehoud. Er is een richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn).
In de tiende overweging van de Habitatrichtlijn staat te lezen:
„Overwegende dat elk plan of programma dat een significant effect kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een aangewezen gebied of een gebied dat in de toekomst aangewezen zal zijn, op passende wijze moet worden beoordeeld”.
Artikel 6, leden 1 tot en met 3, van de richtlijn bepalen als volgt:
1. De lidstaten treffen voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke-ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats [...] en de soorten [...] die in die gebieden voorkomen.
2. De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.
3. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied [...] geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.”
2.2.
Ten aanzien van deze “passende beoordeling” heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) herhaaldelijk uitgemaakt dat een dergelijke beoordeling, wanneer zij voor het betreffende plan of project moet worden verricht, slechts wordt geacht passend te zijn indien de vaststellingen, inschattingen en conclusies die zij bevat, volledig, nauwkeurig en definitief zijn en elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van dat plan of project voor het gebied in kwestie kunnen wegnemen [zie in die zin de arresten van 17 april 2018, Commissie/Polen (Oerbos van Białowieża), C‑441/17, EU:C:2018:255, punt 114, en 9 september 2020, Friends of the Irish Environment, C‑254/19, EU:C:2020:680, punt 53) en 10 november 2022 (Dansk Akvakultur tegen Miljø- og Fødevareklagenævnet, C-278/21, ECLI:EU:C:2022:864, punt 51].
2.3.
Daarnaast is er een Europese richtlijn 2009/147/EG van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: de Vogelrichtlijn).
2.4.
Ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn wijst de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: ‘de Minister’) op grond van artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming (hierna: ‘Wnb’) speciale beschermingszones aan, die worden aangeduid als Natura 2000-gebied. In artikel 2.2. van de Wnb is onder meer bepaald dat Gedeputeerde Staten in hun provincie passende maatregelen treffen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn die nodig zijn voor Natura 2000-gebieden, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor die gebieden. In dat kader wordt door hen een beheerplan opgesteld.
2.5.
In artikel 2.7, lid 1, van de Wnb is bepaald dat een bestuursorgaan een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vaststelt indien is voldaan aan artikel 2.8. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, Wnb is het verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. In artikel 2.8 van de Wnb is – voor zover thans van belang – bepaald dat het bestuursorgaan voor een dergelijk plan of project een passende beoordeling maakt van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied. Het bestuursorgaan stelt – enkele in dit artikel genoemde uitzonderingen daargelaten – het plan uitsluitend vast, en Gedeputeerde Staten verlenen voor het project uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
2.6.
In artikel 2.1, lid 1, van de Regeling natuurbescherming (hierna: ‘de Regeling’) is bepaald dat voor de vaststelling of een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, afzonderlijk of in combinatie met plannen of andere projecten significante gevolgen kan hebben voor dat gebied door het veroorzaken van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelige habitat, de omvang de stikstofdepositie wordt berekend met de AERIUS Calculator versie 2022. Dit rekeninstrument wordt blijkens het tweede lid van dit artikel beheerd onder verantwoordelijkheid van de Minister.
2.7.
Onder de gelding van de voorloper van de Wnb, de Natuurbeschermingswet 1998, is in 2015 het Programma Aanpak Stikstof vastgesteld. Op grond van het PAS behoefde met ingang van 1 juli 2015 bij de oprichting, wijziging of uitbreiding van een veehouderij in een Natura 2000-gebied niet over een natuurvergunning te worden beschikt als met die veehouderij een stikstofdepositie werd veroorzaakt die lag tussen de 0.05 en 1,00 eenheden stikstof per hectare per jaar (mol N/ha/jaar). In die gevallen kon worden volstaan met het indienen van een zogeheten PAS-melding bij Gedeputeerde Staten. Bij uitspraak van 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) geoordeeld dat het PAS wegens strijd met artikel 6 van de Europese Habitatrichtlijn niet mag worden gebruikt als basis voor het verlenen van toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten. Deze uitspraak heeft tot gevolg dat voor projecten waarvoor onder het PAS geen natuurvergunning nodig was, alsnog een natuurvergunning moet worden aangevraagd.
2.8.
Op 28 februari 2022 heeft de Minister het programma voor de legalisatie van PAS-meldingen vastgesteld. Het legalisatieprogramma laat zien welke maatregelen er genomen worden om stikstofruimte voor de PAS-meldingen vrij te maken. Het legt ook uit hoe een PAS-melding gecontroleerd wordt en hoe de beoordeling en legalisatie verlopen. Daarnaast wordt door het Rijk en de provincies gewerkt aan voorstellen om PAS-meldingen versneld te legaliseren.

3.De feiten

3.1.
SSC is opgericht op 9 oktober 2019. Blijkens artikel 3, lid 1, van haar statuten heeft SSC als doel a) het behartigen van belangen van ‘de Belanghebbenden’ op het gebied van ‘de Milieumaatregelen’ en de gevolgen daarvan en b) het behartigen van de belangen van agrariërs. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat SSC haar doel tracht te bereiken door a) het informeren van de Belanghebbende over de Milieumaatregelen, b) het organiseren van de Belanghebbenden, c) het (doen) verrichten van onderzoek naar de gevolgen van de Milieumaatregelen en d) het (doen) inventariseren van de schade van de Belanghebbenden als gevolg van de Milieumaatregelen en het (ondersteunen bij) het indienen van vorderingen die strekken tot compensatie als hiervoor bedoeld en/of anderszins in het belang zijn van de Belanghebbenden, en door het verrichten van al wat hiermee in de ruimste zin verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
3.2.
Blijkens artikel 1 van de statuten wordt onder ‘de Belanghebbenden’ verstaan: ‘natuurlijke personen en rechtspersonen die negatieve gevolgen ondervinden van de Milieumaatregelen’. Onder ‘de Milieumaatregelen’ wordt blijkens dit artikel verstaan ‘het stikstof- en/of ammoniakbeleid en/of het natuur- en/of waterbeleid van overheden en de daarmee gepaard gaande regelgeving. Blijkens artikel 10, lid 1, van de statuten kent SSC aangeslotenen. Dit zijn natuurlijke of rechtspersonen, die behoren tot de Belanghebbenden en die door het bestuur van SSC als zodanig zijn toegelaten. In lid 2 van dit artikel is bepaald dat het bestuur van SSC een register bijhoudt waarin de aangeslotenen staan vermeld.
3.3.
Eisers sub 2 tot en met 5 zijn de maten van de op 1 januari 1995 opgerichte Maatschap [naam] (hierna: ‘de Maatschap’). Zij exploiteren binnen de Maatschap een varkenshouderij. De Maatschap beschikt niet over een natuurvergunning. Zij heeft onder het PAS een PAS-melding ingediend bij Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel (hierna: ‘Gedeputeerde Staten’) voor het houden van 2.432 vleesvarkens in vier stallen.
3.4.
Bij brieven van 11 oktober 2018 hebben de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de Vereniging Leefmilieu bij Gedeputeerde Staten verzocht om handhavend op te treden tegen agrarische activiteiten die plaatsvinden op basis van een melding op grond van het PAS. Volgens hen komt aan de PAS-melding geen rechtskracht toe, zodat bedrijfsuitbreidingen en daarmee gepaard gaande depositietoenames ten onrechte zijn toegelaten. Ten aanzien van [naam] hebben zij Gedeputeerde Staten verzocht om handhavend op te treden tegen de ammoniakdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden, die afkomstig is van de stalgebouwen van het bedrijf van [naam], waarvoor geen afdoende vergunning op grond van de Wnb beschikbaar is.
3.5.
Bij besluit van 6 november 2018 (het primaire besluit) hebben Gedeputeerde Staten het verzoek om handhavend op te treden tegen de varkenshouderij van [naam] afgewezen. Bij besluit van 27 mei 2019 hebben Gedeputeerde Staten het hiertegen door de verzoekende partijen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben de verzoekende partijen vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel. Bij besluit van 17 juli 2019 hebben Gedeputeerde Staten het besluit van 27 mei 2019 herzien, het bezwaar gegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten, met aanpassing van de motivering. Bij uitspraak van 11 februari 2020 heeft de rechtbank Overijssel het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 27 mei 2019, niet-ontvankelijk verklaard en, voor zover gericht tegen het besluit van 17 juli 2019, gegrond verklaard. De rechtbank heeft laatstgenoemd besluit vernietigd, met uitzondering van de daarin toegekende proceskostenvergoeding en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Bij besluit van 31 maart 2020 hebben Gedeputeerde Staten het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 17 juli 2019 in stand gelaten, met aanpassing van de motivering. Tegen het besluit van 31 maart 2020 hebben de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de Vereniging Leefmilieu beroep ingesteld. Bij uitspraak van 11 mei 2022 heeft de rechtbank Overijssel het beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 maart 2020 vernietigd en Gedeputeerde Staten opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. In dat te nemen besluit ligt het volgens de rechtbank Overijssel op de weg van Gedeputeerde Staten om alsnog zo scherp mogelijk vast te stellen hoe de relevante feiten precies liggen en daarnaast alsnog inzicht te verschaffen in de (inbreuk op de) relevante natuurbelangen en daarmee de gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden. Aansluitend ligt het volgens de rechtbank Overijssel op de weg van Gedeputeerde Staten om enerzijds voormelde (natuur)belangen die voor handhaving pleiten en anderzijds de belangen die tegen handhaving pleiten kenbaar tegen elkaar af te wegen.
3.6.
Op 23 augustus 2022 hebben Gedeputeerde Staten een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. In die beslissing hebben Gedeputeerde Staten geconstateerd dat op het bedrijf van [naam] sprake is van een overtreding van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb en hebben zij aan [naam] een last onder dwangsom opgelegd met een begunstigingstermijn van vier maanden voor het in werking hebben van een bedrijf zonder toereikende vergunning. In dit besluit valt onder meer het volgende te lezen:
Gedeputeerde Staten hebben daarbij nog overwogen dat er geen reden is om af te zien van handhaving, nu er geen concreet zich is op legalisatie en handhaving niet onevenredig is.
3.7.
[naam] heeft op 28 september 2022 bij de rechtbank Overijssel beroep ingesteld tegen het handhavingsbesluit van Gedeputeerde Staten van 23 augustus 2022. Op dit beroep is thans nog niet beslist.
3.8.
De advocaten van SSC en [naam] hebben bij brief van 22 december 2022 de Minister verzocht, en zo nodig gesommeerd, het verplichte gebruik van de AERIUS Calculator te staken en gestaakt te houden tot het moment dat met dit rekenmodel een uitkomst wordt gegenereerd die elke redelijke wetenschappelijke twijfel wegneemt over de vraag of een project significante gevolgen kan hebben voor een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied.
3.9.
De Minister heeft bij brief van 13 januari 2023 onder meer als volgt aan de advocaten van SSC en [naam] bericht:

4.Het geschil

4.1.
SSC en [naam] vorderen – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:de Staat op straffe van een dwangsom te verbieden om bij de beoordeling van vergunningsaanvragen ex artikel 2.7 jo artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming en artikel 2.1 van de Regeling natuurbescherming gebruik te maken van de Aerius Calculator en dit gebruik te staken en gestaakt te houden tot het moment dat met deze calculator een berekening kan worden gemaakt die elke redelijke wetenschappelijke twijfel wegneemt of een (individueel) project en/of plan significante gevolgen kan hebben voor (een) stikstofgevoelig(e) Natura 2000-gebieden;
II.
subsidiair:de Staat op straffe van een dwangsom te verbieden om bij de beoordeling van vergunningsaanvragen ex artikel 2.7 jo artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming en artikel 2.1 van de Regeling natuurbescherming gebruik te maken van de Aerius Calculator en dit gebruik te staken en gestaakt te houden tot het moment dat in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist dat met deze calculator een berekening kan worden gemaakt die elke redelijke wetenschappelijke twijfel wegneemt of een (individueel) project en/of plan significante gevolgen kan hebben voor (een) stikstofgevoelig(e) Natura 2000-gebieden;
III. de Staat te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Daartoe voeren SSC en [naam] – samengevat – het volgende aan. Voor vele PAS-melders is thans sprake van onhoudbare situatie. Organisaties die opkomen voor natuurbehoud voeren procedures om het bevoegd gezag te verplichten handhavend op te treden tegen PAS-melders. PAS-melders moeten als gevolg van de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 alsnog een natuurvergunning aanvragen. Bij de beoordeling van een vergunningsaanvraag dient een passende beoordeling te worden gemaakt of een project/plan de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied aantast. Op grond van jurisprudentie van het HvJ EU dient een passende beoordeling volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies te bevatten die elke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de geplande werkzaamheden voor het betrokken Natura 2000-gebied wegnemen. Aan die maatstaf is niet voldaan als het onderzoek gegevens bevat die niet zijn geactualiseerd of niet betrouwbaar zijn. Volgens SSC en [naam] is de uitkomst van de AERIUS Calculatie van doorslaggevende betekenis bij de beoordeling of een project/plan vanwege de daarmee gepaarde gaande stikstofdepositie significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied. Dit volgt volgens SSC en [naam] uit artikel 2.1 van de Regeling, dat het gebruik van de AERIUS Calculator dwingend voorschrijft. De uitkomst van de AERIUS Calculatie is daarmee van doorslaggevende betekenis voor het al dan niet verlenen van een natuurvergunning. In de praktijk wordt een natuurvergunning niet verleend als aan de hand van de AERIUS Calculatie een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden wordt geconstateerd. De AERIUS Calculator is volgens SSC en [naam] onbetrouwbaar en de uitkomsten van met dit rekenmodel uitgevoerde calculaties zijn daardoor met onzekerheden omgeven. SSC en [naam] verwijzen in dat verband naar het advies van de Adviescommissie Hordijk van 15 juni 2020 en een technische briefing van het RIVM van 3 november 2022. De AERIUS Calculatie geeft geen duidelijkheid over de vraag of een project/plan al dan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. De AERIUS Calculator beschikt over onvoldoende informatie om op de gevraagde ruimtelijke schaal met voldoende nauwkeurigheid een berekening te kunnen uitvoeren. Hoe meer wordt ingezoomd op een specifiek gebied, hoe onnauwkeuriger de uitkomst is. Er is sprake van een willekeurig gekozen (te lage) stikstofdepositie-ondergrens en de depositiegrens van 25 kilometer is achterhaald en onjuist. De AERIUS Calculator is daardoor niet geschikt om de stikstofdepositie van individuele uitstoters te berekenen. Er zijn volgens SSC en [naam] beter gevalideerde rekenmodellen beschikbaar, zoals het door TNO ontwikkelde Lotus-Euros-model. Met het verplicht voorschrijven van de AERIUS Calculator wordt naar de mening van SSC en [naam] niet voldaan aan de eisen die artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn en het HvJ EU (vgl. HvJ EU 10 november 2022, ECLI:EU:C:2022:864) aan een passende beoordeling stellen. Een en ander heeft volgens SSC en [naam] tot gevolg dat natuurvergunningen in Nederland ten onrechte en in strijd met hogere internationale regelgeving worden verleend of geweigerd. Daarmee is sprake van een (dreigende) schending van een rechtsplicht in de zin van artikel 3:296 BW. Nu tevens sprake is van een voldoende spoedeisend belang, is volgens SSC en [naam] hun vordering in dit kort geding toewijsbaar. Zij wijzen in dat verband op het jegens [naam] genomen handhavingsbesluit en vinden de afgifte en weigering van natuurvergunningen in strijd met hogere regelgeving. SSC en [naam] stellen dat zij in een nog aanhangig te maken bodemprocedure op grond van artikel 6:162 BW een vordering tot het onverbindend verklaren van artikel 2.1 van de Regeling zullen instellen.
4.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Bij dagvaarding hebben SSC en [naam] – kort gezegd – gevorderd dat het de Staat wordt verboden om bij de beoordeling van vergunningsaanvragen ex artikel 2.7 jo artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming en artikel 2.1 van de Regeling natuurbescherming gebruik te maken van de Aerius Calculator. Die vordering is jegens de Staat niet toewijsbaar omdat – zoals de Staat met juistheid stelt – niet de Staat maar Gedeputeerde Staten van de betrokken provincie zijn belast met de beoordeling van natuurvergunningsaanvragen en SSC en [naam] die vordering dus tot hen had moeten richten.
5.2.
SSC en [naam] hebben ter zitting hun vordering nader toegelicht. De voorzieningenrechter begrijpt die toelichting aldus dat SSC en [naam] kennelijk hebben beoogd te vorderen dat de Staat wordt veroordeeld te bewerkstelligen dat de Aerius Calculator in zijn huidige vorm niet meer wordt toegepast bij de beoordeling van natuurvergunningsaanvragen door het daartoe bevoegde gezag, alsmede dat de Staat wordt veroordeeld de AERIUS Calculator zodanig aan te passen dat hiermee een uitkomst wordt gegenereerd die elke redelijke wetenschappelijke twijfel wegneemt of een project significante gevolgen kan hebben voor een stikstofgevoelig Natura-2000-gebied dan wel in een bodemprocedure onherroepelijk is beslist dat dit het geval is.
5.3.
Ook wanneer de vordering aldus wordt begrepen en de voorzieningenrechter toekomt aan een inhoudelijke beoordeling daarvan, is die vordering in kort geding niet toewijsbaar. Daartoe wordt het volgende overwogen. Artikel 2.1 van de Regeling schrijft het gebruik van de AERIUS Calculator dwingend voor. Toewijzing van de vordering van SSC en [naam] vereist – anders dan SSC en [naam] lijken te betogen – dat artikel 2.1 van de Regeling tijdelijk buiten werking wordt gesteld. Volgens vaste rechtspraak heeft de rechter in kort geding alleen bij een onmiskenbaar onverbindende regeling de bevoegdheid om die regeling buiten werking te stellen. De Minister, als orgaan van de Staat, heeft immers een grote mate van beleidsvrijheid en is daarbij bovendien onderworpen aan politieke controle. Dat betekent dat de voorzieningenrechter zich terughoudend moet opstellen en alleen kan ingrijpen als buiten redelijke twijfel is dat de regeling onmiskenbaar onverbindend is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer sprake is van strijd met een hogere regeling. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet buiten redelijke twijfel dat artikel 2.1 van de Regeling onverbindend is. De Staat heeft gemotiveerd weersproken dat – zoals SSC en [naam] betogen – aan de hand van de AERIUS Calculator de stikstofdepositie als gevolg van een project/plan niet kan worden berekend en dit rekenmodel dus ongeschikt is om te bepalen of een project of plan al dan niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Volgens de Staat zijn er weliswaar onzekerheden in de uitkomst van de AERIUS Calculator, maar het bestaan van onzekerheden is inherent aan het hanteren van rekenmodellen. Volgens de Staat wordt met de AERIUS Calculator de meest actuele en best beschikbare wetenschappelijke kennis benut om onzekerheden zoveel mogelijk te beperken en is thans geen beter alternatief voor dit rekenmodel beschikbaar. Deze kortgedingprocedure leent zich niet voor een uitvoerig debat over de wetenschappelijke waarde van de AERIUS Calculator en de houdbaarheid van de daarmee berekende uitkomsten. Evenmin kan in deze procedure worden vastgesteld dat er, zoals SSC en [naam] hebben gesteld maar niet hebben onderbouwd, per direct of binnen afzienbare termijn een alternatieve rekenmethode voorhanden is om op een goed controleerbare en navolgbare wijze een exactere berekening te maken van de stikstofdepositie. Hiervoor dient een bodemprocedure te worden gevoerd. SSC en [naam] hebben die bodemprocedure ook reeds aangekondigd. Bij die stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat – zoals SSC en [naam] stellen – met het voorschrijven van de AERIUS Calculator niet wordt voldaan aan de eisen die artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn aan een “passende beoordeling” van natuurvergunningsaanvragen stelt.
5.4.
Nu de vordering ook op de wijze zoals die volgens SSC en [naam] moet worden begrepen, hoe dan ook op inhoudelijke gronden niet toewijsbaar is, kan in het midden blijven of – zoals de Staat ten verwere heeft aangevoerd – a) SSC en [naam] voldoende belang hebben bij hun vordering als bedoeld in artikel 3:303 BW, hun vordering kan bijdragen aan het door hen gewenste resultaat en deze vordering voldoende bepaald is, b) SSC voldoet aan de vereisten van artikel 3:305a BW voor het instellen van een collectieve actie en c) voor [naam] en mogelijk ook voor SSC een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat, waarmee zij hetzelfde resultaat kunnen bereiken.
5.5.
SSC en [naam] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt SSC en [naam] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht;
6.3.
bepaalt dat SSC en [naam] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zijn;
6.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
mw