In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van drie eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een visum kort verblijf. De aanvragen werden door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen op 28 september 2022, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 21 juni 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten tijdig te verlaten. De rechtbank wijst erop dat eisers eerder Schengenvisa hebben ontvangen en altijd op tijd zijn teruggekeerd naar Pakistan. De rechtbank oordeelt dat de minister in dit geval niet kon afzien van het horen van eisers in bezwaar, omdat de twijfel over de sociale en economische binding van eisers met Pakistan niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eisers en bepaalt dat het griffierecht moet worden vergoed.