In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een Pakistaans echtpaar, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van hun aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De aanvraag werd afgewezen op basis van het primaire besluit van 15 november 2021, waarin werd gesteld dat eisers het doel en de omstandigheden van hun verblijf niet voldoende hadden aangetoond. In het bestreden besluit van 1 maart 2022 verklaarde de minister het bezwaar kennelijk ongegrond. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat zij goede vrienden zijn van de referent in Nederland en dat zij als familie worden beschouwd. Tijdens de zitting op 14 juli 2022 hebben eisers hun standpunt verder toegelicht en bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van hun vriendschappelijke relatie.
De rechtbank heeft de argumenten van eisers en verweerder zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat eisers voldoende bewijs hadden geleverd van hun sociale binding met de referent en dat de minister ten onrechte had gesteld dat er redelijke twijfel bestond over hun voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie tussen eisers en de referent authentiek en aannemelijk was, en dat de door eisers overgelegde documenten voldoende waren om het doel en de omstandigheden van hun verblijf aan te tonen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om de gevraagde visa voor kort verblijf zo snel mogelijk te verlenen. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.