ECLI:NL:RBDHA:2022:11130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.5077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van doel en omstandigheden van verblijf en redelijke twijfel aan terugkeer naar Pakistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een Pakistaans echtpaar, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van hun aanvraag voor een visum voor kort verblijf. De aanvraag werd afgewezen op basis van het primaire besluit van 15 november 2021, waarin werd gesteld dat eisers het doel en de omstandigheden van hun verblijf niet voldoende hadden aangetoond. In het bestreden besluit van 1 maart 2022 verklaarde de minister het bezwaar kennelijk ongegrond. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat zij goede vrienden zijn van de referent in Nederland en dat zij als familie worden beschouwd. Tijdens de zitting op 14 juli 2022 hebben eisers hun standpunt verder toegelicht en bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van hun vriendschappelijke relatie.

De rechtbank heeft de argumenten van eisers en verweerder zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat eisers voldoende bewijs hadden geleverd van hun sociale binding met de referent en dat de minister ten onrechte had gesteld dat er redelijke twijfel bestond over hun voornemen om Nederland tijdig te verlaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie tussen eisers en de referent authentiek en aannemelijk was, en dat de door eisers overgelegde documenten voldoende waren om het doel en de omstandigheden van hun verblijf aan te tonen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om de gevraagde visa voor kort verblijf zo snel mogelijk te verlenen. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.5077
V-nummers: [nummer] en [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1975, van Pakistaanse nationaliteit, eiser
alsmede zijn echtgenote,
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1979, van Pakistaanse nationaliteit, eiseres
samen: eisers
(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.M. Bijvank).

Procesverloop

In het besluit van 15 november 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
In het besluit van 1 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eisers hebben daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2022. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig [referent] .

Overwegingen

Achtergrond
1. Eisers hebben verzocht om afgifte voor een visum voor kort verblijf. Zij hebben dit verzoek gedaan om op bezoek te gaan bij referent in de periode van 1 december 2021 tot en met 15 december 2021. Referent heeft bij de aanvraag aangegeven dat eisers goede vrienden van hem zijn en zij elkaar als familie beschouwen.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, de aanvraag van eisers afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat over hun voornemen om het grondgebied van de lidstaat te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Standpunt eisers
3. In beroep hebben eisers het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. De rechtbank zal hierna eerst de beroepsgrond bespreken die ziet op het doel en de omstandigheden van het verblijf. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de beroepsgrond over de redelijke twijfel aan het voornemen van eisers om het grondgebied van Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum en in dat kader op de sociale en economische binding.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 32, eerste lid, van de Visumcode [1] wordt een visum - voor zover van belang - geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
ii) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Doel en omstandigheden van het verblijf
5.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat zij in voldoende mate het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf hebben aangetoond. Eisers verwijzen in dit kader naar de verklaring van referent van 17 november 2021. In beroep hebben eisers ter onderbouwing van de gestelde vriendschappelijke relatie een aantal documenten overgelegd, te weten: een kopie van een huwelijksakte waaruit blijkt dat eiser getuige was op het huwelijk van referent, foto’s van de trouwdag van referent, een aanbetaling van een stuk grond en twee visa van andere vrienden. Referent heeft ter zitting de vriendschappelijke relatie nader toegelicht. Referent heeft verklaard dat hij eiser heeft leren kennen toen referent in een kindertehuis woonde in Pakistan. Eiser kwam daar vaak donaties doen. Referent heeft eiser in die tijd een brief geschreven met een verzoek om hem te helpen, omdat zijn bril stuk was. Eiser heeft referent daarmee geholpen en sindsdien hebben eiser en referent nauw contact. Zo kwam eiser als hij naar het kindertehuis kwam altijd vragen hoe het met referent ging. Deze band heeft zich daarna verder ontwikkeld. Zo was eiser bijvoorbeeld getuige op het huwelijk van referent en bezoekt referent eiser met enige regelmaat in Pakistan. Omdat referent veel in Pakistan is geweest en eisers daar alles voor hem regelen, wil hij nu eens iets terugdoen. Referent beschouwt eisers als familie.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het doel en omstandigheden van het verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat de relatie tussen eisers en referent niet aannemelijk is gemaakt. In het primaire besluit zijn eisers er al op gewezen dat feitelijke onderbouwing van de gestelde relatie ontbreekt. In bezwaar hebben eisers geen objectieve stukken overgelegd die hun gestelde vriendschappelijke relatie onderbouwt. De stukken die eisers in beroep hebben overgelegd zijn te laat ingediend. Van eisers mag worden verwacht dat zij deze stukken eerder zouden hebben ingediend. Verweerder is van mening dat de in beroep overgelegde stukken niet betrokken mogen worden bij de beoordeling, gelet op de ex-tunc-toetsing.
5.3.
De ex-tunc-toetsing houdt in dat de bestuursrechter een besluit van een bestuursorgaan toetst aan de hand van het toepasselijke recht zoals dat gold en de relevante feiten die zich voordeden op het moment van het nemen van het besluit van het bestuursorgaan. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 februari 2022, [2] die ook op de zitting is besproken, volgt dat als feiten waarover een document gaat zich voordeden op het moment van het nemen van een besluit op bezwaar, er geen strijd ontstaat met de ex-tunc-toetsing. De rechtbank ziet in de door verweerder aangevoerde omstandigheden, namelijk dat het hier om een visumzaak gaat en het besluit is genomen door de minister van Buitenlandse Zaken, geen aanleiding om aan te nemen dat dit in deze zaak anders zou zijn. De stukken die eisers hebben overgelegd, dienen ter onderbouwing van de vriendschappelijke relatie die dateert van voor het nemen van het bestreden besluit en kunnen dus niet op grond van de ex-tunc-toetsing in de beroepsfase buiten beschouwing worden gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet voldoende zijn aangetoond. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers de gestelde vriendschappelijke relatie in beroep hebben onderbouwd met documenten en dat referent de relatie op de zitting heeft toegelicht. De rechtbank acht deze verklaring van referent authentiek en aannemelijk. Het doel van de komst van eisers naar Nederland is duidelijk, namelijk om gastvrijheid aan eisers te betonen met het oog op wat eisers in het verleden voor referent hebben gedaan. De beroepsgrond van eisers slaagt.
Redelijke twijfel aan het voornemen van eisers om het grondgebied van Nederland te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum
6.1.
Eisers voeren verder aan verweerder ten onrechte twijfelt aan hun tijdige terugkeer naar Pakistan. Volgens eisers is sprake is van voldoende sociale en economische binding met Pakistan. Ten aanzien van de sociale binding voeren zij aan dat zij vier schoolgaande kinderen hebben in Pakistan en ook andere familieleden. Ter onderbouwing van de economische binding wijzen eisers erop dat eiser een eigen bedrijf heeft in Pakistan, de [naam bedrijf] , wat zich bezighoudt met het kopen en verkopen van onroerend goed. Voor eisers is het daarom lastig om een arbeidsovereenkomst of loonstrook te overleggen. Eiser beschikt over een zeer aanzienlijk vermogen. Eisers hebben bij de aanvraag stukken overgelegd over het onroerend goed dat zij beheren en in eigendom hebben. Ook hebben eisers stukken overgelegd over het inkomen van eiser, een afschrift van een aangifte inkomstenbelasting, een bankgarantie en een overzicht van het banksaldo van eiser. Hieruit volgt volgens eisers dat zij genoeg financiële middelen bezitten om vast te kunnen stellen dat er sprake is van een meer dan regelmatig en substantieel inkomen. Eisers hebben verder twee visa van andere vrienden, [persoon] en [persoon 2] , overgelegd waarbij referent ook garant heeft gestaan. Deze twee personen zijn tijdig teruggekeerd naar Pakistan. [persoon 2] was ook betrokken bij het kindertehuis waar eiser in Pakistan verbleef en staat ook genoemd als één van de getuigen op de huwelijksakte van referent en zijn echtgenote. Uit de paspoorten van eisers valt verder op te maken dat verzoekers ook visa voor andere diverse landen hebben ontvangen en dat zij deze landen weer tijdig zijn uitgereisd. Ook daaruit valt af te leiden dat eisers tijdig terug zullen reizen.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eisers economisch gebonden zijn aan Pakistan. Over de gestelde rooskleurige financiële situatie van eiser stelt verweerder dat het toetsingscriterium niet is of sprake is van een gezonde financiële situatie, maar of blijkt van een economische binding met het land van herkomst. Met de door eisers overgelegde stukken is daarvan niet gebleken. Op het visumaanvraagformulier heeft eiser aangegeven werkzaam te zijn als zelfstandige. Ter onderbouwing is een Taxpayer Profile Inquiry overgelegd. Bij het bezwaarschrift zijn verder een eigendomsbewijs van landbouwgrond en aangiftes van inkomstenbelasting overgelegd. Verder heeft eiser een bankverklaring voor zijn zakelijke rekening overgelegd. In deze verklaring wordt gesteld dat er een rekening actief is op naam van [naam bedrijf] . Er is verder geen saldo of saldohistorie zichtbaar. Daarnaast heeft eiser bankafschriften van zijn persoonlijke rekening bij dezelfde bank overgelegd. Op de bankafschriften is zichtbaar dat er diverse afdrachten en stortingen hebben plaatsgevonden op de rekening, maar geen van de stortingen is te herleiden tot inkomsten uit de gestelde werkzaamheden. Dat eisers landbouwgrond in eigendom hebben betekent niet automatisch dat sprake is van een sterke economische binding. Onroerend goed kan immers worden verkocht dan wel worden beheerd vanuit het buitenland. Ten aanzien van de sociale binding stelt verweerder vast dat eisers vier schoolgaande kinderen hebben die niet meereizen naar Nederland. Er is dus weliswaar sprake is van enige sociale binding, maar deze binding biedt onvoldoende garantie voor tijdige terugkeer naar Pakistan, gelet op wat is overwogen ten aanzien van het doel en de omstandigheden van het verblijf en de economische binding.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de beoordeling of er een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum een ruime beoordelingsruimte toekomt, zo blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013. [3] De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
6.4.
Niet in geschil is dat eisers zij vier schoolgaande kinderen hebben die niet meereizen naar Nederland. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom, anders dan verweerder meent, een sterke sociale binding met Pakistan. Voor wat betreft de economische binding stelt de rechtbank vast dat eisers ter onderbouwing van hun economische binding verschillende stukken hebben overgelegd. Anders dan verweerder stelt hebben eisers ook van de zakelijke bankrekening van eiser een bankafschrift overgelegd, waaruit een saldo blijkt. Hoewel eisers met de door hen overgelegde stukken geen sluitend bewijs hebben overgelegd dat eiser daadwerkelijk inkomsten ontvangt uit zijn onderneming, heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de economische binding tezamen met de sociale binding mede gelet de overige door eisers gestelde omstandigheden, onvoldoende garantie biedt voor hun tijdige terugkeer naar Pakistan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eisers hun doel en de omstandigheden van het verblijf voldoende hebben aangetoond. Ook neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat eisers beschikken over grond in Pakistan. Dat onroerend goed kan worden gekocht en verkocht in Nederland betekent niet dat deze omstandigheid niet meegewogen dient te worden in het kader van de economische binding van eisers met Pakistan en de vraag of redelijke twijfel bestaat aan een tijdige terugkeer. Verweerder heeft evenmin meegewogen dat referent eerder garant heeft gestaan voor vrienden uit Pakistan die tijdig zijn teruggekeerd en dat, naar eisers onbetwist hebben gesteld, uit hun paspoorten blijkt dat zij ook visa voor andere landen hebben ontvangen en daar weer tijdig zijn uitgereisd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt dat een tijdige terugkeer van eisers naar Pakistan niet is gewaarborgd dan ook niet alleen kunnen laten berusten op het ontbreken van economische binding. De beroepsgrond van eisers slaagt.
Conclusie
7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Verder heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de tijdige terugkeer van eisers naar hun land van herkomst niet is gewaarborgd. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Nu niet is gebleken van een andere afwijzingsgrond, is nog slechts één besluit mogelijk, namelijk het inwilligen van de aanvragen van eisers tot het verlenen van een visum voor kort verblijf. Met het oog op finale geschillenbeslechting zal de rechtbank daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eisers gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en verweerder op te dragen de gevraagde visa voor kort verblijf zo snel als mogelijk aan eisers te verlenen.
8. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank aan een beoordeling van de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden niet toe.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eisers het griffierecht te vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op de door eisers aangevraagde visa voor kort verblijf zo snel als mogelijk aan hen te verlenen;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op € 184,- te betalen aan eisers als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode.