3.2.In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een vergelijkbaar geval. De zus van eiseres heeft eerder een visum kort verblijf gekregen en is tijdig teruggekeerd naar Marokko, wat kan leiden tot een minder strikte toetsing bij de beoordeling van vestigingsgevaar in toekomstige aanvragen. De toetsing van de aanvraag van eiseres en van haar zus zijn verschillend geweest, hetgeen aansluit bij verweerders werkwijze om iedere aanvraag op zijn eigen merites te beoordelen. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat in de aanvraag van eiseres onweersproken sprake is van tegenstrijdige verklaringen van eiseres ten aanzien van de woonplaats van haar moeder, een andere zus en haar werksituatie. Dat sprake is van een betrouwbare garantsteller, maakt niet dat eiseres de bereidheid heeft tijdig terug te keren naar Marokko, aldus verweerder.
4. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 17 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:1184), vergt het gelijkheidsbeginsel een consistent en dus doordacht bestuursbeleid. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt bij zijn optreden in individuele vergelijkbare gevallen. Het bewaken van de consistentie van het eigen optreden is bij uitstek de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur. Het standpunt van verweerder dat elke aanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld is - zoals terecht betoogd door eiseres - niet afdoende. Nu eiseres reeds in bezwaar uitdrukkelijk heeft betoogd dat haar aanvraag niet alleen vergelijkbaar is met de huidige visumaanvraag van haar zus, die wel een visum heeft gekregen, maar ook niet verschilt van de eerste visumaanvraag van haar zus, heeft het op de weg van verweerder gelegen een beoordeling daarvan te maken en dit te motiveren in het bestreden besluit. Bij gebreke daarvan is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen omdat het de eerste aanvraag van eiseres betreft en de derde aanvraag van haar zus, zoals verweerder heeft opgemerkt, acht de rechtbank onvoldoende. Eiseres heeft immers juist benadrukt dat de aan haar tegengeworpen omstandigheden, dat zij een geringe sociale en economische binding heeft met Marokko, gelijk zijn aan de omstandigheden van haar zus, reeds ten tijde van diens eerste visumaanvraag. Dat de zus (tijdig) is teruggekeerd naar Marokko, maakt dit niet anders. Voor zover verweerder tegenwerpt dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen ten aanzien van de woonplaats van haar moeder, een andere zus en haar werksituatie, leidt dit evenmin tot een ander oordeel, bij gebrek aan een beoordeling van de omstandigheden waaronder aan de zus van eiseres een visum is verleend.
5. Dit betekent dat reeds hierom het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal de overige beroepsgronden daarom verder buiten bespreking laten. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).