ECLI:NL:RBDHA:2021:2064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
AWB 19/9195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van gelijkheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf door de Minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres, een Marokkaanse vrouw, had op 5 juli 2019 een aanvraag ingediend voor een visum om haar familie in Nederland te bezoeken. Deze aanvraag werd afgewezen omdat de verweerder vond dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij het doel en de omstandigheden van haar verblijf kon onderbouwen. Eiseres stelde dat haar aanvraag vergelijkbaar was met die van haar zus, die onder dezelfde omstandigheden een visum had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvragen niet vergelijkbaar waren en dat er sprake was van een onzorgvuldige voorbereiding. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. D. Schaap,
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. E. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 18 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres heeft op het aanvraagformulier voor een visum voor kort verblijf aangegeven dat zij familie wenst te bezoeken.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de aanvraag van eiseres is afgewezen, omdat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond. Daarnaast kan het voornemen van eiseres om het grondgebied van Nederland te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum volgens verweerder niet worden vastgesteld, omdat de sociale en economische binding van eiseres met het land van herkomst onvoldoende is aangetoond dan wel zeer gering is gebleken. Ten aanzien van het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat iedere aanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Telkens zal worden gekeken of volledig is voldaan aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de afgifte van een visum. Aan die voorwaarden is gelet op het voorgaande niet voldaan, aldus verweerder.
3.1.
Eiseres heeft onder meer een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en aangevoerd dat haar zus, die gelijktijdig met eiseres en onder dezelfde omstandigheden een aanvraag heeft gedaan, wel een visum heeft gekregen. Volgens eiseres is sprake van een vergelijkbaar geval. Ook haar zus is ongehuwd, heeft geen kinderen en geen (vaste) baan. Beide werken onregelmatig als zelfstandige. De sociale en economische binding is identiek. Ook is sprake van dezelfde referente. De zus van eiseres is twee maal eerder met een visum naar Nederland gekomen en zij is beide keren tijdig terug gekeerd naar Marokko. Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit niet beoordeeld, althans dit is niet gemotiveerd, waarom geen sprake is van gelijke gevallen. Dit betekent dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding.
3.2.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een vergelijkbaar geval. De zus van eiseres heeft eerder een visum kort verblijf gekregen en is tijdig teruggekeerd naar Marokko, wat kan leiden tot een minder strikte toetsing bij de beoordeling van vestigingsgevaar in toekomstige aanvragen. De toetsing van de aanvraag van eiseres en van haar zus zijn verschillend geweest, hetgeen aansluit bij verweerders werkwijze om iedere aanvraag op zijn eigen merites te beoordelen. Daarbij heeft verweerder er op gewezen dat in de aanvraag van eiseres onweersproken sprake is van tegenstrijdige verklaringen van eiseres ten aanzien van de woonplaats van haar moeder, een andere zus en haar werksituatie. Dat sprake is van een betrouwbare garantsteller, maakt niet dat eiseres de bereidheid heeft tijdig terug te keren naar Marokko, aldus verweerder.
4. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 17 september 2009, ECLI:NL:RVS:2009:1184), vergt het gelijkheidsbeginsel een consistent en dus doordacht bestuursbeleid. Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en derhalve een algemene gedragslijn volgt bij zijn optreden in individuele vergelijkbare gevallen. Het bewaken van de consistentie van het eigen optreden is bij uitstek de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur. Het standpunt van verweerder dat elke aanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld is - zoals terecht betoogd door eiseres - niet afdoende. Nu eiseres reeds in bezwaar uitdrukkelijk heeft betoogd dat haar aanvraag niet alleen vergelijkbaar is met de huidige visumaanvraag van haar zus, die wel een visum heeft gekregen, maar ook niet verschilt van de eerste visumaanvraag van haar zus, heeft het op de weg van verweerder gelegen een beoordeling daarvan te maken en dit te motiveren in het bestreden besluit. Bij gebreke daarvan is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen omdat het de eerste aanvraag van eiseres betreft en de derde aanvraag van haar zus, zoals verweerder heeft opgemerkt, acht de rechtbank onvoldoende. Eiseres heeft immers juist benadrukt dat de aan haar tegengeworpen omstandigheden, dat zij een geringe sociale en economische binding heeft met Marokko, gelijk zijn aan de omstandigheden van haar zus, reeds ten tijde van diens eerste visumaanvraag. Dat de zus (tijdig) is teruggekeerd naar Marokko, maakt dit niet anders. Voor zover verweerder tegenwerpt dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen ten aanzien van de woonplaats van haar moeder, een andere zus en haar werksituatie, leidt dit evenmin tot een ander oordeel, bij gebrek aan een beoordeling van de omstandigheden waaronder aan de zus van eiseres een visum is verleend.
5. Dit betekent dat reeds hierom het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal de overige beroepsgronden daarom verder buiten bespreking laten. Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 februari 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.