ECLI:NL:RBDHA:2023:15850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiser, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 2 oktober 2023, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 11 oktober 2023, die via een beeldverbinding in Breda plaatsvond, was de eiser aanwezig met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de staandehouding en de daaropvolgende bewaring beoordeeld. De eiser voerde aan dat de rechtmatigheid van de staandehouding niet kon worden getoetst, omdat de relevante stukken ontbraken. De rechtbank oordeelde echter dat de beroepsgrond niet slaagde, omdat de bewaringsrechter normaal gesproken geen rechtmatigheidstoets uitvoert op staandehoudingen die onder strafrechtelijke bevoegdheden vallen, tenzij er sprake is van ernstige gebreken.

De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het risico van onttrekking aan toezicht en eerdere overtredingen van de Vreemdelingenwet, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden 3c en 3h onvoldoende gemotiveerd waren, maar dat er nog steeds voldoende andere gronden overbleven om de maatregel te handhaven. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31360

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.Z. Lukomska. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Rechtmatigheid van het voortraject
2. Eiser voert aan dat de staandehouding binnen het strafrechtelijk kader niet getoetst kan worden op rechtmatigheid, omdat de stukken van de staandehouding ontbreken. Onder verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Amsterdam en Roermond, [1] moet de bewaringsrechter de rechtmatigheid van de staandehouding kunnen toetsen, ook als deze binnen een strafrechtelijk kader heeft plaatsgevonden.
3. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Normaal gesproken kan de bewaringsrechter een staandehouding die heeft plaatsgevonden in het kader van strafrechtelijke bevoegdheden niet beoordelen op rechtmatigheid. Immers, het gaat niet over de aanwending van bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. [2] Daarop kan een uitzondering bestaan in zeer uitzonderlijke gevallen waarbij sprake is van een zodanig ernstig gebrek in de staandehouding of ophouding dat voor een belangenafweging geen plaats meer is en de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig moet worden geacht. De rechtbank denkt daarbij aan evidente gevallen van misbruik van bevoegdheid, discriminatoir handelen, binnentreden zonder toestemming of machtiging of andere ernstige gebreken en ziet zich hierin gesteund door onder meer de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Amsterdam en Utrecht. [3] In dit geval blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 oktober 2023 dat eiser is staandegehouden omdat hij zonder te betalen door de metropoortjes was gelopen. Hieruit kan niet worden afgeleid dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval zoals hiervoor weergegeven en eiser heeft dit ook niet anderszins onderbouwd.
Rechtmatigheid van de maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser voert aan dat de zware gronden 3c en 3h ten onrechte ten grondslag gelegd zijn aan de bewaringsmaatregel Verweerder heeft ter zitting de zware gronden 3f en 3h laten vallen. Voor de zware grond 3c heeft eiser aangevoerd dat deze onvoldoende gemotiveerd is omdat eiser Nederland heeft verlaten doordat hij uitgezet is op 25 juni 2023.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3c onvoldoende gemotiveerd is, omdat uit de toelichting weliswaar blijkt dat hij eerder een besluit heeft ontvangen waaruit de plicht volgt Nederland te verlaten, maar er niet uit blijkt dat hij aan deze verplichting niet heeft voldaan. [4] Eiser is immers uitgezet op 25 juni 2023.
7. Maar dat maakt niet dat de maatregel om die reden onrechtmatig moet worden geacht. Er blijven immers drie zware (3a, 3b en 3i) en twee lichte gronden (4c en 4d) staan en dat is voldoende om de maatregel te dragen.
Ambtshalve toets
8. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen, [5] geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Slotsom
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10712, www.rechtspraak.nl; Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, 29 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14656, www.rechtspraak.nl.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 12 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5067, www.rechtspraak.nl.
3.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10712, www.rechtspraak.nl; Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, 11 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5276, www.rechtspraak.nl.
4.Afdeling, 23 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:242 (rechtsoverweging 5.1), www.rechtspraak.nl
5.Zoals is bevestigd door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C704/20 en C-39/21 en - in aansluiting hierop - ook in de Afdelingsuitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.