Overwegingen
1. In het proces-verbaal van aanhouding is vermeld dat eiser op 7 september 2023 om 16:47 uur op heterdaad is aangehouden als verdachte op grond van artikel 447e Sr en artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht. In dit proces-verbaal is tevens vermeld dat eiser heeft verklaard zich niet te kunnen identificeren en dat daarom een onderzoek aan zijn kleding heeft plaatsgevonden op grond van artikel 55b Sv. Bij dit onderzoek is een paspoort dat op naam van eiser is gesteld aangetroffen. In het proces-verbaal van voorgeleiding is vermeld dat eiser als verdachte van deze zelfde strafbepalingen is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie, die op 7 september 2023 om 18:35 uur het bevel tot ophouding van eiser als verdachte voor onderzoek heeft gegeven.
2. In het tevens op 7 september 2023 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen is onder meer vermeld dat drie verbalisanten, die met fietssurveillance waren belast, een persoon zagen fietsen die een telefoon vasthield in zijn linkerhand. Uit dit proces-verbaal blijkt dat deze omstandigheid de aanleiding is geweest om eiser te doen stoppen. Een van de verbalisanten wilde een bekeuring uitschrijven voor het vasthouden van de telefoon tijdens het fietsen. Omdat eiser de Engelse taal niet goed beheerste is hem gevraagd zijn naam op te schrijven. Deze persoonsgegevens bleken niet bekend “in de diensttelefoon”, waarop een identiteitsfouillering heeft plaatsgevonden en in de tas die eiser bij zich droeg is een paspoort aangetroffen.
Verder is gerelateerd dat contact is opgenomen met de Avim en dat is medegedeeld dat omdat eiser in eerste instantie geen paspoort wilde overhandigen en als schoonmaker werkte het vermoeden is ontstaan dat eiser illegaal aan het werk zou zijn. Eiser is, zo is vermeld in het proces-verbaal van bevindingen, aangehouden ter zake het niet op eerste vordering tonen van een identiteitsbewijs.
3. In de M105-A is vermeld dat eiser op 7 september 2023 om 20:26 uur is overgenomen en opgehouden aansluitend op strafrechtelijke heenzending en dat de ophouding is geschied op grond van artikel 50, derde lid, Vw omdat de identiteit onmiddellijk kon worden vastgesteld en bleek dat eiser geen rechtmatig verblijf had.
Op 8 september 2023 omstreeks 11:10 uur is de ophouding beëindigd en is eiser heengezonden met een meldplicht.
4. Eiser stelt dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en er dus geen grondslag voor de ophouding bestond. Eiser stelt dat van een voorafgaande staandehouding en aanhouding op grond van 447e Sr geen sprake kan zijn, omdat nog voordat een ID-bewijs van eiser werd gevorderd, verweerder zelf al eisers paspoort uit zijn tas had gehaald, zodat dit ID-bewijs niet meer gevorderd kon of hoefde te worden. Het door verweerder gestelde redelijk vermoeden van illegaal verblijf, namelijk, het niet willen overhandigen van een paspoort en het werken in Nederland, is naar eisers oordeel onvoldoende. Bovendien blijkt dat verweerder het paspoort al zelfstandig uit eisers tas had gehaald, nog voordat dit aan eiser gevraagd is, zodat dit onderdeel van het redelijk vermoeden feitelijk onjuist is. Het enkele feit dat eiser verklaart als schoonmaker te werken, levert naar eisers oordeel geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. Nu het proces-verbaal, zo stelt eiser, een juridisch onduidelijke mengeling is van strafrechtelijke en vreemdelingrechtelijke bevoegdheden, is sprake geweest van een (onrechtmatige) vreemdelingrechtelijke staandehouding. Een eventuele belangenafweging vanwege het twee dagen durende vrijheidsontnemende aspect moet daarom volgens eiser in zijn voordeel uitvallen.
5. Verweerder heeft zich in reactie op de beroepsgronden primair op het standpunt gesteld dat eiser is aangehouden in het kader van toezicht en er een concrete aanleiding was om eiser aan te houden. Er zijn geen bevoegdheden uitgeoefend om vreemdelingrechtelijke vereisten te omzeilen. Eiser is strafrechtelijk aangehouden en als eiser van mening is dat dit onrechtmatig is geschied, dient hij een daartoe bevoegde rechter de strafrechtelijke aanhouding te laten beoordelen. Pas als is vastgesteld dat er sprake is van onregelmatigheden in het strafrechtelijk voortraject, kan dat gevolgen hebben voor de daaropvolgende vreemdelingrechtelijke ophouding. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat uit het dossier blijkt dat sprake was van een naar objectieve maatstaven gemeten vermoeden van illegaal verblijf.
6. De rechtbank zal het beroep gericht tegen de ophouding ongegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
7. Partijen verschillen primair van mening of sprake is van een strafrechtelijke aanhouding of van een (verkapte) vreemdelingrechtelijke aanhouding. Indien sprake zou zijn van een vreemdelingrechtelijke aanhouding, verschillen partijen van mening of ten tijde van de aanhouding sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
8. Verweerder stelt zich op het standpunt dat sprake is van een strafrechtelijke aanhouding en dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om de rechtmatigheid hiervan te beoordelen en te betrekken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ophouding omdat eiser zich, indien hij wil opkomen tegen de strafrechtelijke aanhouding, tot een wel bevoegde rechter moet wenden.
9. Eiser wijst kort gezegd op de onduidelijkheid in de processen-verbaal over de volgordelijkheid van de feiten en leidt uit de verbalisering af dat nog voordat een ID-bewijs van eiser werd gevorderd, verweerder zelf al eisers paspoort uit zijn tas had gehaald en dit ID-bewijs niet meer gevorderd kon of hoefde te worden.
De rechtbank begrijpt de opmerkingen die eiser in dit verband heeft gemaakt, maar ziet hierin geen aanleiding om te concluderen dat er dus geen sprake is van een strafrechtelijke aanhouding.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een strafrechtelijke aanhouding omdat verbalisanten die belast zijn met surveillance eiser hebben doen stoppen vanwege het fietsen met een telefoon in de hand en voornemens waren om eiser vanwege dat feit te bekeuren. De rechtbank leidt uit de verbalisering af dat eiser in de plaats van zijn naam uit te spreken en op te schrijven, zijn paspoort dat hij bij zich droeg had kunnen en moeten tonen en door dit niet te doen zijn gedrag wordt aangemerkt als “het niet op eerste vordering tonen van een identiteitsbewijs”.
De wijze van verslaglegging in de processen-verbaal had duidelijker gekund, maar uit de processen-verbaal blijkt voldoende dat sprake is van een strafrechtelijke aanhouding, voorgeleiding en overname door de vreemdelingenketen uit de strafrechtketen. De beroepsgrond dat sprake is van een verkapte vreemdelingrechtelijke aanhouding slaagt dus niet.
10. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de bewaringsrechter niet bevoegd is om een strafrechtelijke aanhouding te beoordelen en niet bevoegd is om een eigen conclusie over de rechtmatigheid van dit strafrechtelijke voortraject te betrekken bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de ophouding en/of bewaring. De rechtbank is bekend met de Afdelingsjurisprudentie op dit punt, maar overweegt dat het de vraag is of deze jurisprudentie onverkort kan blijven worden gevolgd.
11. De gedachte dat een vreemdeling die strafrechtelijk is aangehouden zich kan wenden tot de strafrechter om een uitspraak over de rechtmatigheid van deze strafrechtelijke aanhouding te verkrijgen, gaat kennelijk uit van de vooronderstelling dat dit een rechtsgang is die naar eigen keuze kan worden geëntameerd. Indien het echter niet tot een strafvervolging komt, of een strafbaar feit wordt afgedaan met een boete of strafbeschikking, krijgt de vreemdeling geen mogelijkheid om zich ten overstaan van de strafrechter te beklagen over dwangmiddelen en bevoegdheden die jegens hem zijn aangewend. De vreemdeling kan zich niet op eigen gelegenheid tot de strafrechter wenden en een rechtmatigheidsoordeel vragen. De jurisprudentie waarin wordt geoordeeld dat eerst door de strafrechter moet worden vastgesteld dat er gebreken kleven aan het strafrechtelijk voortraject voordat dit betrokken kan worden door de bewaringsrechter, gaat uit van een verkeerde veronderstelling. Incidenteel zal door tijdsverloop de ophouding en bewaring aansluitend aan een strafrechtelijke aanhouding hebben plaatsgevonden, maar dat zal zich alleen voordoen in het geval de vreemdeling na een strafrechtelijke aanhouding ook op strafrechtelijke gronden gedetineerd wordt alvorens hij wordt overgenomen door de vreemdelingenketen of indien de vreemdeling op opvolgende aaneensluitende maatregelen in bewaring wordt gehouden. In alle andere gevallen zal een strafrechter geen uitspraak kunnen doen over het voortraject voordat de bewaringsrechter een rechtmatigheidsbeoordeling van de ophouding en/of bewaringsmaatregel moet verrichten. In al die procedures zal de vreemdeling zich dan niet met succes op het standpunt kunnen stellen dat een strafrechtelijk voortraject zodanige gebreken vertoont dat dit de rechtmatigheid van de ophouding en /of bewaringsmaatregel regardeert. Eiser heeft dan geen toegang tot een effectief rechtsmiddel omdat het weinig zinvol is om na de uitspraak van de bewaringsrechter nog een oordeel van een andere rechter te verkrijgen over de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject.
12. Weliswaar zou kunnen worden betoogd dat de burgerlijke rechter als restrechter bevoegd geacht kan worden om kennis te nemen van een klacht over een strafrechtelijke aanhouding in geval de strafbare feiten niet ter kennisname van de strafrechter (kunnen) worden gebracht. De rechtbank acht dit in het geval het om vreemdelingbewaring en het bijbehorende voortraject gaat, op gespannen voet staan met het recht op een effectief rechtsmiddel in het geval de vreemdeling aansluitend aan een strafrechtelijke aanhouding is opgehouden en in bewaring is gesteld. Vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming vereisen een snelle toegang tot de rechter. Indien de ophouding en/of bewaring, vanwege de dwingendrechtelijke (relatief) korte wettelijke termijnen spoedig na het strafrechtelijk voortraject ter toetsing voorliggen én de vreemdeling ten tijde van de beoordeling door de bewaringsrechter in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, bestaat er dan ook geen rechtsgrond om de bewaringsrechter niet in staat te stellen en niet in staat te achten om het strafrechtelijk voortraject te beoordelen en te betrekken bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de ophouding en/of bewaringsmaatregel. Het juridische karakter van het voortraject is dan ook minder relevant dan het recht op een spoedige toegang tot “een” rechter en als de rechter het vervolgtraject beoordeelt valt niet in te zien waarom het strafrechtelijk voortraject, indien dit niet reeds is voorgelegd aan de strafrechter, moet worden voorgelegd aan een burgerlijk rechter. Ook het aanspannen van een kort geding en het verkrijgen van een uitspraak in dat geding zal tijdsverloop met zich brengen, wat zich niet goed verhoudt met vrijheidsontneming. Toegang tot “de rechter” is gewaarborgd door de burgerlijk rechter als restrechter te kwalificeren, maar om dit recht effectief te laten zijn, is het aan de bewaringsrechter om de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject te beoordelen tenminste in het geval als de vreemdeling zich ten tijde van het onderzoek door de bewaringsrechter aansluitend aan strafrechtelijke heenzending in de ophouding of bewaring bevindt. Indien de vreemdeling ten tijde van de rechtmatigheidsbeoordeling door de bewaringsrechter niet langer in zijn vrijheid beperkt is, is dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De bewaringsrechter is immers gebonden aan wettelijke termijnen om uitspraak te doen, ongeacht of een procedure wordt ingeleid met een beroepsschrift of een zogenoemde kennisgeving en ongeacht of de vreemdeling ten tijde van het rechtmatigheidsonderzoek door de rechter (nog) in zijn vrijheid is beperkt.
13. De rechtbank overweegt dus dat de bewaringsrechter bevoegd is om het strafrechtelijk voortraject te beoordelen bij zijn rechtmatigheidsbeoordeling van de ophouding en bewaringsmaatregel en verplicht is hier een oordeel over te geven als gebreken in het strafrechtelijk voortraject worden vastgesteld. Gebreken in het strafrechtelijk voortraject kunnen, afhankelijk van de ernst en omvang van deze gebreken, leiden tot de conclusie dat de daarop volgende ophouding en/of maatregel onrechtmatig zijn. Dat deze beoordeling een nadere belangenafweging vergt maakt dit niet anders. Voor zover in de jurisprudentie wordt aangenomen dat een strafrechtelijk voortraject door de bewaringsrechter uitsluitend bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de ophouding en/of bewaringsmaatregel kan worden betrokken als een andere rechter reeds een uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject, is dit, naar het oordeel van de rechtbank, een ontoelaatbare beperking van het recht op een effectief rechtsmiddel. De vreemdeling zal immers doorgaans niet in staat zijn een uitspraak van deze “andere rechter” te verkrijgen voordat zijn beroep tegen de ophouding en/of bewaringsmaatregel of kennisgeving van de bewaring wordt beoordeeld door de bewaringsrechter.
14. In de onderhavige procedure is sprake van een strafrechtelijke aanhouding. Eiser is na de ophouding met een meldplicht heengezonden en bevindt zich ten tijde van het onderzoek door de rechtbank van de rechtmatigheid van de ophouding niet in bewaring. Een gebrek in het strafrechtelijk voortraject dat de strafrechtelijke aanhouding en de aansluitende vreemdelingrechtelijke ophouding onrechtmatig zou maken, kan niet tot invrijheidstelling leiden. De rechtbank overweegt dat eiser desondanks belang heeft bij een rechtmatigheidsbeoordeling van het strafrechtelijk voortraject omdat eiser, indien de rechtbank zou oordelen dat de ophouding onrechtmatig is door gebreken in het strafrechtelijk voortraject, aanspraak kan maken op schadevergoeding. De rechtbank overweegt dat de strafrechtelijke aanhouding rechtmatig is geschied. Uit de processen-verbaal blijken genoegzaam welke bevoegdheden door de verbalisanten zijn aangewend, op grond van welke feiten dit is geschied en dat zij hiertoe bevoegd zijn. De omstandigheid dat de aanleiding om eiser te doen stoppen het voornemen was om eiser te bekeuren voor het in de hand houden van zijn telefoon tijdens het fietsen, en hij vervolgens is aangehouden ter zake overtreding van artikel 447e Sr en artikel 2 van de Wet op de identificatieplicht betekent niet dat de aanhouding onrechtmatig is of op een oneigenlijke en niet aan de orde zijnde grondslag heeft plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van aanhouding en het proces-verbaal van bevindingen blijkt genoegzaam dat deze aanhouding gelet op alle feiten en omstandigheden rechtmatig is geweest.
15. De rechtbank concludeert dat sprake is van een rechtmatig strafrechtelijk voortraject. Tegen de ophouding zijn geen separate gronden aangevoerd en ook ambtshalve is niet gebleken dat de vrijheidsbeperking ten gevolge van de ophouding onrechtmatig is geweest. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
16. De rechtbank overweegt uitdrukkelijk het eens te zijn met de overweging in de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 18 juli 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:10712), voor zover hierin is overwogen dat de door de Afdeling aangebrachte waterscheiding in de beoordeling van een strafrechtelijk voortraject en het daarop aansluitende vreemdelingerechtelijke bewaringstraject aan herziening toe is. 17. De rechtbank overweegt dat indien de vrijheidsbeperking, dan wel vrijheidsontneming die volgt op een strafrechtelijk voortraject voortduurt ten tijde van de rechtmatigheidsonderzoek door de bewaringsrechter, niet van de vreemdeling kan worden verwacht om met het opkomen tegen de aanhouding “te wachten” of hij zich dient te verantwoorden bij de strafrechter. In die gevallen kan ook niet van de vreemdelingen worden verwacht een civielrechtelijk kort geding aan te spannen om een rechtmatigheidsbeoordeling van het strafrechtelijk voortraject te verkrijgen alvorens hierover een beroepsgrond te kunnen aanvoeren. De bewaringsrechter dient ook ambtshalve na te gaan of aan alle rechtmatigheidsvoorwaarden voor oplegging en voortduring van de maatregel is voldaan. Het karakter van vrijheidsontneming brengt mee dat de bewaringsrechter, evenmin als de vreemdeling, kan wachten op het oordeel van een andere rechter alvorens een volwaardige rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten. Daargelaten dat er geen rechtsgrond is die de bewaringsrechter verbiedt het strafrechtelijk voortraject bij de rechtmatigheidsbeoordeling van een voortdurende vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming te betrekken, brengt het recht op een spoedige en doeltreffende voorziening mee dat het juist de bewaringsrechter is, die toch al is belast met de rechtmatigheidsbeoordeling van het traject dat aansluitend volgt op het strafrechtelijk voortraject, de aangewezen rechter is om de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject te beoordelen.
Ook in het geval de vreemdeling ten tijde van de rechtmatigheidsbeoordeling niet langer wordt opgehouden of in bewaring wordt gehouden, zal indien gemotiveerd wordt betoogd dat er zodanige gebreken aan het strafrechtelijk voortraject kleven dat dit de rechtmatigheid van de ophouding en/of bewaringsmaatregel heeft geregardeerd of ambtshalve van dergelijke gebreken blijkt, de bewaringsrechter deze gestelde onrechtmatigheid moeten onderzoeken. Dat op grond van vaste jurisprudentie gebreken in het voortraject niet altijd tot de conclusie leiden dat de ophouding en/of bewaringsmaatregel onrechtmatig is en er bovendien in dit kader een belangenafweging dient plaats te vinden maakt dit niet anders.
18. Het beroep is ongegrond. Er is daarom geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.