200807000/1.
Datum uitspraak: 12 november 2008
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 08/30597 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 9 september 2008 in het geding tussen:
de staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 23 augustus 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 september 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 september 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De staatssecretaris betoogt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu een proces-verbaal van de conducteur van de Nederlandse Spoorwegen zelf ontbreekt en derhalve niet duidelijk is geworden wat zijn bevindingen zijn geweest en welke consequenties hij daaraan heeft verbonden op grond van welke wetgeving, niet kan worden uitgesloten dat vóórdat de hoofdagent van de politie de vreemdeling bevoegdelijk heeft staande gehouden ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), de conducteur in strijd met die bepaling heeft gehandeld. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank niet onderkend dat het volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, nummer PL26SB/08-037308, van 23 augustus 2008, waarvan de vreemdeling de juistheid niet heeft bestreden, gelezen in samenhang met het in reactie op de schorsing van de behandeling van het beroep ter zitting overgelegde mutatieformulier, blijkt voldoende duidelijk dat gedurende een strafrechtelijk voortraject een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is ontstaan op grond waarvan de vreemdeling vreemdelingrechtelijk kon worden staande gehouden, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, bevoegd, op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
2.1.2. In het op ambtsbelofte daarvan opgemaakt proces-verbaal van 23 augustus 2008 van de hoofdagent van politie Amsterdam staat over de staandehouding van de vreemdeling het volgende vermeld:
"Op zaterdag 23 augustus 2008 te 19.10 uur heb ik, verbalisant, op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie de vreemdeling staande gehouden. Het hiervoor genoemde redelijk vermoeden van illegaal verblijf was (naar objectieve maatstaven gemeten) gebaseerd op:
"De vreemdeling werd aangetroffen door een conducteur van de Nederlandse Spoorwegen, die had vastgesteld dat hij reisde zonder geldig vervoersbewijs op het traject Alkmaar-Amsterdam. De verdachte kon zich niet identificeren. Een conducteur, die de taal van de vreemdeling machtig was, vroeg hem naar zijn paspoort. De vreemdeling verklaarde geen paspoort meer te hebben. Hij verklaarde via Turkije achterin een vrachtwagen Europa te zijn binnen gekomen en reeds vier maanden illegaal in Brussel te zijn verbleven"".
2.1.3. De grief slaagt. Uit voormeld proces-verbaal kan worden afgeleid dat de vreemdeling door bedoelde controleur is gecontroleerd in het kader van de Wet personenvervoer 2000 (hierna: de Wpv 2000). Voorts blijkt daaruit dat bij die controle is vastgesteld dat de vreemdeling niet over een geldig vervoersbewijs beschikte, zich desgevraagd niet kon legitimeren en verklaarde al vier maanden in België verbleven te hebben. Uit het vervolgens in reactie op de schorsing van de behandeling van het beroep ter zitting door de staatssecretaris overgelegde mutatieformulier blijkt dat naar aanleiding van de in het kader van deze controle naar voren gekomen feiten en omstandigheden de Vreemdelingendienst is gewaarschuwd, waarna de vreemdeling ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 heeft staandegehouden. Daarna is hij in vreemdelingenbewaring gesteld.
Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juli 2001 in zaak nr. 200102650/1, AB 2001, 273), is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Slechts indien de onrechtmatigheid van de aanwending van zodanige bevoegdheden door een daartoe bevoegde rechter is vastgesteld, kan de vreemdelingenrechter zich gesteld zien voor de vraag naar de gevolgen daarvan voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling. Nu in voormeld proces-verbaal voldoende duidelijk uiteen is gezet onder welke omstandigheden en om welke redenen de staandehouding heeft plaatsgevonden en niet is gesteld dat een daartoe bevoegde rechter de onrechtmatigheid van de aanwending van de bevoegdheden heeft vastgesteld, valt niet in te zien dat een afzonderlijk proces-verbaal, opgesteld door de conducteur ter vaststelling van (de wettelijke grondslag van) zijn handelingen jegens de vreemdeling tijdens het niet ter beoordeling staande voortraject, in deze procedure een rol kan spelen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.2. De grieven 2, 3 en 4, gericht tegen de gegrondverklaring van het beroep, de opheffing van de bewaring, de toekenning van schadevergoeding aan de vreemdeling en veroordeling in de proceskosten van de staatssecretaris, slagen evenzeer nu die beslissingen zijn gegrond op het hiervoor onjuist bevonden oordeel van de rechtbank.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 23 augustus 2008 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover deze na het vorenoverwogene nog bespreking behoeven.
2.4. Het betoog van de vreemdeling dat onduidelijk is hoe ten aanzien van hem een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is ontstaan, faalt. Uit het proces-verbaal van bevindingen, zoals hiervoor onder 2.1.2 weergegeven, blijkt dat het niet kunnen identificeren in samenhang met de informatie die de vreemdeling eigener beweging aan de treinconducteur heeft verstrekt een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleverde, op grond waarvan de vreemdeling ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 kon worden staande gehouden.
2.5. De vreemdeling is op 23 augustus 2008 krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 24 augustus 2008 heeft een verhoor plaatsgevonden en op 27 augustus 2008 is met de vreemdeling een vertrekgesprek gehouden, waarbij hij heeft verklaard een asielaanvraag te willen indienen. De staatssecretaris heeft bij faxbericht van 29 augustus 2008 aan de rechtbank medegedeeld dat het Aanmeldcentrum Schiphol (hierna: het AC Schiphol) op 27 augustus 2008 van voormelde wens van de vreemdeling op de hoogte is gesteld en dat op 28 augustus 2008 is besloten dat de vreemdeling zal worden toegelaten tot de 48 uursprocedure. Ten tijde van het verzenden van het faxbericht was nog geen datum bekend waarop de vreemdeling zal worden overgedragen. Tijdens de behandeling van het beroep ter zitting op 2 september 2008 heeft de staatssecretaris te kennen gegeven dat de vreemdeling op 3 september 2008 in het AC Schiphol wordt verwacht.
2.6. Het betoog van de vreemdeling dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarendheid heeft betracht, faalt. Eerst nadat de vreemdeling een asielaanvraag heeft ondertekend en ingediend kan een categoriewijziging plaatsvinden, aangezien pas op het moment dat hij - in afwachting van de beslissing op die aanvraag - rechtmatig verblijf heeft op de voet van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000, artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 op hem van toepassing is. Reeds hierom bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij het voortzetten van de bewaring van de vreemdeling op een andere grond.
Voor zover de vreemdeling beoogt te betogen dat hij eerder in de gelegenheid had moeten worden gesteld een asielaanvraag in te dienen, faalt dat betoog evenzeer. Gelet op de hiervoor onder 2.5 beschreven handelingen valt niet in te zien dat de staatssecretaris naar aanleiding van de door de vreemdeling geuite wens een asielaanvraag in te dienen onvoldoende voortvarendheid heeft betracht.
2.7. Dat, zoals de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd, nu hij nog niet in de asielprocedure is toegelaten, met een lichter middel dan bewaring kon worden volstaan, kan evenmin worden gevolgd. De vreemdeling heeft niet bestreden dat hij niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, zich niet heeft gemeld bij de korpschef en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Voorts heeft de vreemdeling geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de maatregel van bewaring in zijn geval als onevenredig bezwarend zou moeten worden aangemerkt. Gelet op de verklaring van de vreemdeling tijdens het op 24 augustus 2008 gehouden gehoor, dat hij drie maanden eerder vanuit Frankrijk naar België is vertrokken, en in aanmerking genomen dat hij eerst op 27 augustus 2008 – derhalve vijftien dagen na de gestelde binnenkomst in Nederland – van zijn wens een asielaanvraag in te dienen blijk heeft gegeven, heeft de staatssecretaris het risico dat de vreemdeling zich niet meer zou melden, zodra zijn uitzetting in zicht kwam, niet hoeven aanvaarden.
2.8. Nu, gelet op het voorgaande, de voorgedragen beroepsgronden geen grond bieden voor het oordeel dat de vreemdeling ten onrechte in bewaring is gesteld, zal de Afdeling het beroep ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 9 september 2008 in zaak nr. 08/30597;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2008
53-549.
Verzonden: 12 november 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak