Uitspraak
echtscheiding)
verdeling)
echtscheiding)
verdeling)
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking op het op 25 augustus 2021 ingekomen verzoek van:
[naam 1] ,
[naam 2] ,
Procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandige verzoeken;
Feiten
Verzoek en verweer
- de man te veroordelen een geldsom van € 1.955,- per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank in goede justitie vaststelt, telkens bij de vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- te bepalen dat de vrouw uit hoofde van verknochtheid, althans uit hoofde van vergoedingsrechten een geldvordering heeft op de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met een hoofdsom van € 118.736,25, althans een geldvordering met een hoofdsom van € 59.368,13 op de man, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na dagtekening van de te geven beschikking, tot aan de dag der algehele voldoening;
- de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een geldsom van € 750,- uit hoofde van hondengeld tot en met mei 2022, alsmede de man te veroordelen tot betaling van een geldsom van € 250,- per maand uit hoofde van hondengeld over de periode van 1 juni 2022 tot de datum waarop de eigendomsoverdracht van de echtelijke woning zal zijn voltooid;
- het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud af te wijzen indien en voor zover dit een bedrag van € 709,- te boven gaat en te bepalen dat deze verplichting op 15 juli 2026 een einde zal nemen;
- de man in de gelegenheid te stellen om in een periode van drie maanden na de uitspraak van de beschikking de echtelijke woning op zijn naam te krijgen onder voorwaarde dat de man er zorg voor draagt dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank en de man in staat is de vrouw een bedrag van € 95.620,02 ten titel van overbedeling te voldoen en indien de woning in plaats daarvan verkocht moet worden aan een derde, te bepalen dat de vrouw bij levering van de woning aan de man een bedrag van € 3.000,- door verrekening met haar deel van de overwaarde dient te voldoen;
- te bepalen dat de man een bedrag van € 2.500,- in mindering mag brengen op het bovengenoemde bedrag op grond van overbedeling van de vrouw ter zake van de auto van partijen;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;
Beoordeling
- de echtelijke woning;
- de schuld bij de zoon van de vrouw;
- het hondengeld;
- de letselschadevergoeding.
pro forma aanhouden tot 15 oktober 2023.
- de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvatting wordt bepaald (zie Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270 en Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293);
- het hoogstpersoonlijke karakter;
- de omstandigheden van het geval;
- de situatie ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap;
- of de vergoeding (ook) betrekking heeft op schade in de toekomst na de ontbinding van de gemeenschap.
De vrouw werd in deze procedure bijgestaan door een letselschadejurist.
zou kunnenzijn. Te denken valt aan de vergoeding die betrekking heeft op schade die de vrouw als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen.
Het is echter aan de vrouw om aan te tonen welke onderdelen dat zijn. De vrouw heeft de berekening van haar letselschadeadvocaat gehanteerd om invulling te geven aan de verdeling van de lump-sum over de onderscheiden onderdelen van de schadevergoeding. Die wijze van berekenen is echter onvoldoende. Uit niets blijkt immers dat de vaststellingsovereenkomst van een identieke innerlijke verhouding van de lump-sum uitkering is uitgegaan. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat sprake is van verknochtheid van één of meer componenten van de letselschadevergoeding, en daarmee niet vaststellen of, en zo ja, in hoeverre, de vragen ten aanzien van de verknochtheid van één of meer componenten van de letselschadevergoeding bevestigend moeten worden beantwoord (zie Hoge Raad 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6316, gerechtshof Den Haag 14 december 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4120 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4767).
Beslissing
ten aanzien van de overige verzoeken pro forma aantot
15 oktober 2022