ECLI:NL:RBDHA:2022:7837

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/617324 / FA RK 21-5941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en verdeling van de huwelijksgemeenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding en heeft daarnaast nevenvoorzieningen gevraagd, waaronder partneralimentatie en een verdeling van de huwelijksgemeenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist, en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw tot nevenvoorzieningen beoordeeld. De vrouw heeft onder andere verzocht om een bijdrage in haar levensonderhoud en een geldvordering op de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft verweer gevoerd en heeft zelfstandig verzoeken ingediend. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om onderlinge afspraken te maken over de financiële geschilpunten.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de vraag of een ontvangen letselschadevergoeding van de vrouw als verknocht kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de letselschadevergoeding verknocht is aan haar, en heeft het verzoek van de vrouw in dit opzicht afgewezen. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap besproken, waarbij de man de echtelijke woning wil overnemen. De rechtbank heeft bepaald dat de man binnen drie maanden moet aantonen dat hij in staat is om de woning over te nemen, anders moet de woning worden verkocht. De rechtbank heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden en partijen verzocht om uiterlijk veertien dagen voor de pro forma datum schriftelijk te informeren over de stand van zaken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-5941 (
echtscheiding)
FA RK 22-1094 (
verdeling)
Zaaknummer: C/09/617324 (
echtscheiding)
C/09/56330 (
verdeling)
Datum beschikking: 19 juli 2022

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 25 augustus 2021 ingekomen verzoek van:

[naam 1] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R. van Venetiën in Alphen aan den Rijn.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam 2] ,

de man,
wonende in [woonplaats] , gemeente [gemeente 1] ,
advocaat: mr. I.P. Biemond in Krimpen aan den IJssel.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandige verzoeken;
- het verweer tegen de zelfstandige verzoeken;
- het aanvullend verzoek van 20 mei 2022 namens de vrouw;
- het aanvullend verweerschrift van 31 mei 2022 namens de man;
- het F9-formulier van 3 juni 2022 met bijlagen namens de vrouw.
- het F9-formulier van 8 juni 2022 met bijlagen namens de man.
Op 14 juni 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw (via een video-verbinding) en de man, bijgestaan door hun advocaten.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] 2010 in [plaats huwelijk] , gemeente [gemeente 2] .
- Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Deze rechtbank heeft op [datum 1] 2021 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende:
 dat de man aan de vrouw met ingang van 15 juli 2021 voorlopig een partneralimentatie van € 1.000,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
 dat de man met ingang van 1 september 2021 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] , met inbegrip van de inboedel.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt, na aanvulling en wijziging, tot het uitspreken van de echtscheiding met de volgende nevenvoorzieningen tot:
  • de man te veroordelen een geldsom van € 1.955,- per maand aan de vrouw te betalen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, althans een zodanige bijdrage als de rechtbank in goede justitie vaststelt, telkens bij de vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
  • te bepalen dat de vrouw uit hoofde van verknochtheid, althans uit hoofde van vergoedingsrechten een geldvordering heeft op de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap met een hoofdsom van € 118.736,25, althans een geldvordering met een hoofdsom van € 59.368,13 op de man, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van veertien dagen na dagtekening van de te geven beschikking, tot aan de dag der algehele voldoening;
  • de man te veroordelen tot betaling aan de vrouw van een geldsom van € 750,- uit hoofde van hondengeld tot en met mei 2022, alsmede de man te veroordelen tot betaling van een geldsom van € 250,- per maand uit hoofde van hondengeld over de periode van 1 juni 2022 tot de datum waarop de eigendomsoverdracht van de echtelijke woning zal zijn voltooid;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Bovendien heeft de man zelfstandig verzocht tot:
  • het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar levensonderhoud af te wijzen indien en voor zover dit een bedrag van € 709,- te boven gaat en te bepalen dat deze verplichting op 15 juli 2026 een einde zal nemen;
  • de man in de gelegenheid te stellen om in een periode van drie maanden na de uitspraak van de beschikking de echtelijke woning op zijn naam te krijgen onder voorwaarde dat de man er zorg voor draagt dat de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank en de man in staat is de vrouw een bedrag van € 95.620,02 ten titel van overbedeling te voldoen en indien de woning in plaats daarvan verkocht moet worden aan een derde, te bepalen dat de vrouw bij levering van de woning aan de man een bedrag van € 3.000,- door verrekening met haar deel van de overwaarde dient te voldoen;
  • te bepalen dat de man een bedrag van € 2.500,- in mindering mag brengen op het bovengenoemde bedrag op grond van overbedeling van de vrouw ter zake van de auto van partijen;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
De vrouw heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De man heeft dit niet betwist, zodat het verzoek tot echtscheiding als niet weersproken en op de wet gegrond kan worden toegewezen.
Aanhouding
Op de zitting is door beide partijen verzocht om eerst een beslissing te nemen in de (grote) financiële geschilpunten, namelijk:
  • de echtelijke woning;
  • de schuld bij de zoon van de vrouw;
  • het hondengeld;
  • de letselschadevergoeding.
Partijen zullen vervolgens bezien of zij overeenstemming kunnen bereiken over de overige geschilpunten.
De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding toe. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om mogelijk onderlinge afspraken te maken. Beide advocaten moeten uiterlijk veertien dagen voor de pro forma datum (of eerder als het duidelijk wordt dat partijen al dan niet overeenstemming gaan bereiken) met gelijktijdige kopie aan de andere advocaat, de rechtbank schriftelijk informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure. De rechtbank zal iedere verdere beslissing
pro forma aanhouden tot 15 oktober 2023.
Verdeling
Partijen zij met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] 2010. Nu gesteld noch gebleken is dat zij voorwaarden hebben gemaakt, moet worden aangenomen dat partijen een huwelijk zijn aangegaan in de wettelijke gemeenschap van goederen.
Peildatum
Als peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap geldt de datum van indiening van het verzoekschrift, namelijk 25 augustus 2021. Voor de waardering geldt – voor zover partijen niet anders overeenkomen – de datum van de feitelijke verdeling als peildatum.
Omvang
Tussen partijen staat vast dat he volgende vermogensbestanddelen in hun beperkte gemeenschap vallen:
de echtelijke woning;
de auto;
de bankrekeningen;
e inboedel/de sieraden;
het flexibel krediet bij ABN Amro;
de belegging bij [bedrijf] ;
de schulden;
de pensioenen.
Zoals vermeld hebben partijen de rechtbank verzocht over de hiervoor genoemde onderdelen een beslissing te nemen. Daarnaast hebben partijen overeenstemming bereikt over de auto en de beleggingsrekening bij [bedrijf] . Hier hoeft de rechtbank dan ook geen beslissing over te nemen.
De echtelijke woning
De man verzoekt de echtelijke woning aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] , voor een waarde van € 300.000,-, en de daaraan verbonden hypotheek aan hem toe te delen. De man stelt dat de waarde van de woning is gebaseerd op een taxatie in opdracht van beide partijen en dat er sprake was van een bindende taxatie. De vrouw heeft betwist dat er sprake was van een bindende taxatie. Zij is van mening dat de echtelijke woning opnieuw getaxeerd moet worden vanwege de stijgende marktwaardes.
De rechtbank overweegt dat de woning begin 2021 is getaxeerd in opdracht van beide partijen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de woning opnieuw te laten taxeren. De rechtbank zal dan ook bepalen dat partijen gebonden zijn aan de reeds getaxeerde waarde.
Op de zitting is verder met partijen besproken dat de rechtbank in de beschikking een ‘spoorboekje’ zal opnemen, waarin is opgenomen hoe invulling moet worden gegeven aan een eventuele overname van de echtelijke woning door de man en, in het geval de man daartoe niet in staat is, aan de verkoop van de echtelijke woning en verdeling van de overwaarde. De rechtbank heeft dit ‘spoorboekje’ in de beslissing opgenomen. Partijen zijn het in ieder geval over eens dat de makelaar die de echtelijke woning heeft getaxeerd, ook de verkoopmakelaar wordt.
Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
Klusgeld
Ter zitting is gebleken dat partijen het eens zijn over een bedrag van €3000,- aan ‘klusgeld’. De man heeft na de voorlopige voorziening een bedrag van €3000,- aan de vrouw voldaan. Partijen noemden dat klusgeld. Dit bedrag was een voorschot op de uitkoopsom bij toebedeling van de echtelijke woning. De man verzoekt dit bedrag aan te merken als een vordering op de vrouw. De vrouw heeft zich daaraan gerefereerd. De rechtbank zal aldus beslissen.
De schuld bij de zoon van de vrouw
De vrouw stelt dat partijen een schuld hebben bij haar zoon ter hoogte van € 2.740,-. Partijen hebben dit geld geleend voor boodschappen en het betalen van enkele schulden. De man betwist dat partijen een schuld hebben bij de zoon.
Op de zitting is gebleken dat de vrouw, dan wel partijen, geld opzij heeft/hebben gezet voor de zoon. Dit geld was op een bankrekening gezet die in eigen beheer was van partijen. Vanaf deze bankrekening is vervolgens weer geld opgenomen voor boodschappen en dergelijke. Naar het oordeel van de rechtbank kan er niet gesteld worden dat de bankrekening van de zoon is en dat er dus geld is geleend van de zoon. Het enkel overleggen van bankafschriften met afschrijvingen is niet voldoende. Bovendien is niet gebleken dat er een schuldovereenkomst aanwezig is. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de vrouw afwijzen.
Hondengeld
De vrouw stelt dat partijen na de voorlopige voorzieningenprocedure de mondelinge afspraak hebben gemaakt dat de man haar € 250,- per maand zou betalen als bijdrage in de kosten van de honden tot aan de eigendomsoverdracht van de echtelijke woning. De man heeft niets betaald. De vrouw verzoekt de rechtbank de man te veroordelen tot nakoming van de afspraak. De mondelinge afspraak wordt niet door de man betwist. Hij stelt echter dat het een tijdelijke afspraak zou zijn tot de verkoop van de echtelijke woning. Volgens zijn budgetbeheerder zou een bijdrage alleen mogelijk zijn voor een paar maanden. De man had niet verwacht dat de overdracht van de echtelijke woning nog zolang op zich zou laten wachten. Hij kan niet langer een bijdrage leveren in de kosten van de honden.
De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat partijen een mondelinge afspraak hebben gemaakt waarbij de man bijdraagt in de kosten van de honden. Partijen zijn het er ook over eens dat dit een tijdelijke afspraak is tot de overdracht van de echtelijke woning. Door omstandigheden duurt dit langer dan partijen hadden verwacht en de man kan dit financieel niet langer meer veroorloven. De rechtbank is van oordeel dat de man gehouden is om in totaal € 750,- te betalen in de kosten van de honden, voor zover de man dit nog niet heeft gedaan. Voor het overige wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw af.
Letselschadevergoeding / verknocht ?
Artikel 1:94 (oud) BW (geldend voor huwelijken gesloten voor 1 januari 2018 en voor zover hier van belang) luidt als volgt:
Van het ogenblik der voltrekking van het huwelijk bestaat tussen de echtgenoten van rechtswege een gemeenschap van goederen.
De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen der echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen, met uitzondering van:
a. goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen;
b. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen;
c. rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 29 en 30 van Boek 4, vruchtgebruik dat op grond van die bepalingen is gevestigd, alsmede hetgeen wordt verkregen ingevolge artikel 34 van Boek 4.
3. Goederen en schulden die aan een der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet.
Niet ter discussie staat dat de vrouw een letselschadevergoeding (lumpsum) heeft ontvangen van € 136.000,- vanwege een letselongeval in 2013. De vrouw heeft een vaststellingsovereenkomst overgelegd tussen de vrouw en N.V. Univé Schade, door deze partijen getekend op respectievelijk [datum 2] 2015 en [datum 3] 2015. De vrouw stelt dat de letselschadevergoeding in bijzondere mate aan haar persoonlijk verknocht is en de letselschadevergoeding buiten de huwelijksgoederengemeenschap valt. De vrouw berekent recht te hebben op een geldvordering van € 118.736,25 op de huwelijksgoederen-gemeenschap, althans een geldvordering van € 59.368,13 op de man.
De man stelt dat er geen sprake meer is van een verknocht goed. Een deel van de ontvangen schadevergoeding is volgens hem besteed ter aflossing van de hypotheek van de woning en een ander deel is geconsumeerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd. Dit betekent dat het voor en tijdens het huwelijk opgebouwde vermogen van partijen tot de huwelijksgoederengemeenschap is gaan behoren. Ook de letselschadevergoeding van de vrouw behoort in beginsel tot de huwelijksgoederengemeenschap.
Dat neemt niet weg dat, in het geval van ontbinding van de gemeenschap door echtscheiding, een eventueel dan als verknocht aan te merken deel van de gemeenschap, buiten de verdeling dient te worden gelaten. Voor de beoordeling is dus van belang of (een deel van de) aan de vrouw uitgekeerde letselschadevergoeding aan de vrouw verknocht is en of dat verknochte deel van de letselschadevergoeding op het moment van indiening van het echtscheidingsverzoek nog in de gemeenschap aanwezig was en aan de vrouw verknocht is gebleven. Het antwoord op de vraag of een goed op bijzondere wijze aan één van de echtgenoten verknocht is, en zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, hangt af van:
  • de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvatting wordt bepaald (zie Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270 en Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293);
  • het hoogstpersoonlijke karakter;
  • de omstandigheden van het geval;
  • de situatie ten tijde van de ontbinding van de gemeenschap;
  • of de vergoeding (ook) betrekking heeft op schade in de toekomst na de ontbinding van de gemeenschap.
De vrouw is met de verzekeringsmaatschappij een vaststellingsovereenkomst overeengekomen waarbij zij een lumpsum aan letselschadevergoeding heeft ontvangen. Blijkens de vaststellingsovereenkomst zag de lump-sum uitkering op de algehele en finale kwijting voor iedere vordering uit hoofde van (1) smartengeld, (2) materiële schade (zoals bijvoorbeeld extra kosten van vervoer, medische behandelingen, kleding en huishoudelijke hulp), (3) verlies van arbeidsvermogen en van zelfwerkzaamheid, (4) verhoogde kans op werkloosheid, (5) wettelijke rente of (6) andere te lijden schade, bekend of onbekend.
De vrouw werd in deze procedure bijgestaan door een letselschadejurist.
Ter onderbouwing van haar vordering op de gemeenschap hanteert zij, kort gesteld, de door deze letselschadeadvocaat gehanteerde berekensystematiek van haar schade. Zij transponeert de verschillend onderdelen van die berekening naar de uitgekeerde lump-sum, en stelt van ieder onderdeel vast wat het bedrag is ten opzichte van de huwelijkse periode en de ná-huwelijkse periode.
De rechtbank overweegt dat (een deel van) de aan de vrouw verstrekte lump-sum schadevergoeding inderdaad aan haar verknocht
zou kunnenzijn. Te denken valt aan de vergoeding die betrekking heeft op schade die de vrouw als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen.
Het is echter aan de vrouw om aan te tonen welke onderdelen dat zijn. De vrouw heeft de berekening van haar letselschadeadvocaat gehanteerd om invulling te geven aan de verdeling van de lump-sum over de onderscheiden onderdelen van de schadevergoeding. Die wijze van berekenen is echter onvoldoende. Uit niets blijkt immers dat de vaststellingsovereenkomst van een identieke innerlijke verhouding van de lump-sum uitkering is uitgegaan. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat sprake is van verknochtheid van één of meer componenten van de letselschadevergoeding, en daarmee niet vaststellen of, en zo ja, in hoeverre, de vragen ten aanzien van de verknochtheid van één of meer componenten van de letselschadevergoeding bevestigend moeten worden beantwoord (zie Hoge Raad 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6316, gerechtshof Den Haag 14 december 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:4120 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4767).
Bovendien is voor verknochtheid vereist dat aangetoond moet worden dat ten tijde van de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap, (een deel van) de letselschadevergoeding nog te identificeren is, in die zin dat aangetoond kan worden dat het geldsom geheel of voor een deel nog aanwezig is (zie Hoge Raad 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270 en gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 13 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:4137). Ook dit heeft de vrouw niet nader onderbouwd.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw af.
Proceskosten
Nu in deze beschikking geen eindbeslissing zal worden gegeven, zal de beslissing over de proceskosten ook worden aangehouden.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding tussen de vrouw en de man, gehuwd op [datum huwelijk] 2010 in [plaats huwelijk] , gemeente [gemeente 2] ;
*
stelt de wijze van een deel van de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
 de man binnen drie maanden vanaf de datum van deze beschikking schriftelijk moet aantonen dat hij in staat is om de echtelijke woning, aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] , over te nemen;
 dat de echtelijke woning zal worden toegedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 300.000,-, onder de verplichting voor de man om de vrouw te doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, waarbij de man aan de vrouw de helft van de overwaarde (te weten: € 300.000,- minus de schuld van de hypothecaire geldlening en minus € 3.000,- als voorschot op het klusgeld) moet voldoen bij notariële overdracht van het aandeel van de vrouw in de echtelijke woning;
 de man, indien overname mogelijk is, er voor zorgt dat de overdracht van de echtelijke woning aan hem binnen zes weken, na laatstgenoemde drie maanden, bij de notaris kan plaatsvinden;
 de woning dient te worden verkocht en geleverd aan een derde indien de man niet aantoont dat hij binnen drie maanden na de taxatie in staat is de echtelijke woning over te nemen en de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening te doen ontslaan, zoals hiervoor omschreven. De verkoop van de echtelijke woning moet via de makelaar te lopen die de woning ook heeft getaxeerd. Partijen dienen gezamenlijk een verkoopopdracht te geven, waarbij zij, als er geen onderlinge overeenstemming is, het advies van de makelaar over de vraag- en laatprijs als leidend accepteren en hun medewerking zullen verlenen aan bezichtigingen en het schoon achterhouden van de echtelijke woning. Bij verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde dient de hypothecaire geldlening te worden afgelost met de opbrengst en met die opbrengst dienen ook alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar en de taxatiekosten, te worden voldaan. De man is vervolgens gerechtigd tot de helft van de resterende overwaarde plus € 3.000,- aan voorgeschoten klusgeld en de vrouw is gerechtigd tot de helft van de resterende overwaarde minus € 3.000,- aan voorgeschoten klusgeld. In het geval er sprake is van een onderwaarde, dan moet deze tussen de man en de vrouw bij helfte worden gedragen en heeft de man een geldvordering ter hoogte van € 3.000,- op de vrouw;
*
bepaalt dat de man aan de vrouw in totaal € 750,- zal betalen in verband met de kosten van de honden;
*
bepaalt dat partijen uiterlijk veertien dagen vóór na te melden pro formadatum zich schriftelijk moeten uitlaten over de stand van zaken en de gewenste voortgang van deze procedure;
*
verklaart deze beschikking tot zover, met uitzondering van de uitgesproken echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte ten aanzien van de echtelijke woning, de schuld bij de zoon van de vrouw, het hondengeld en de letselschadevergoeding;
*
houdt iedere verdere beslissing
ten aanzien van de overige verzoeken pro forma aantot
15 oktober 2022
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W. de Wit, rechter, in samenwerking met
mr. H. Zheng als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 19 juli 2022.