In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgesteld. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over de verdeling, met name met betrekking tot de waarde van zijn eenmanszaak en de status van een invaliditeitsuitkering die hij heeft ontvangen. De vrouw verzet zich tegen het hoger beroep en vraagt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.
Tijdens de zitting is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de waarde van de eenmanszaak en de toedeling van de activa. De man stelt dat de waarde van de activa op de balans per ultimo 2014 € 34.576,- bedraagt, maar dat hij recht heeft op een lagere waarde van € 18.786,- na correctie voor de inboedelgoederen van de garage. De vrouw betwist deze claim en stelt dat de activa correct zijn verdeeld. Het hof oordeelt dat de voorraden in de garage ook tot de inboedel behoren en dat de waarde van deze voorraden in mindering moet worden gebracht op de waarde van de activa.
Daarnaast is er een geschil over de invaliditeitsuitkering van de man, die hij als verknocht goed aanmerkt. Het hof oordeelt dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat deze uitkering buiten de huwelijksgemeenschap valt. Uiteindelijk vernietigt het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en bepaalt dat de activa van de eenmanszaak aan de man worden toegedeeld tegen de waarde van € 18.786,-, onder verrekening met de vrouw. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.