ECLI:NL:GHDHA:2016:4120

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2016
Publicatiedatum
20 januari 2017
Zaaknummer
200.191.034/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de status van een invaliditeitsuitkering in het kader van echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De man heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgesteld. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te beslissen over de verdeling, met name met betrekking tot de waarde van zijn eenmanszaak en de status van een invaliditeitsuitkering die hij heeft ontvangen. De vrouw verzet zich tegen het hoger beroep en vraagt het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken.

Tijdens de zitting is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat over de waarde van de eenmanszaak en de toedeling van de activa. De man stelt dat de waarde van de activa op de balans per ultimo 2014 € 34.576,- bedraagt, maar dat hij recht heeft op een lagere waarde van € 18.786,- na correctie voor de inboedelgoederen van de garage. De vrouw betwist deze claim en stelt dat de activa correct zijn verdeeld. Het hof oordeelt dat de voorraden in de garage ook tot de inboedel behoren en dat de waarde van deze voorraden in mindering moet worden gebracht op de waarde van de activa.

Daarnaast is er een geschil over de invaliditeitsuitkering van de man, die hij als verknocht goed aanmerkt. Het hof oordeelt dat de man niet voldoende heeft aangetoond dat deze uitkering buiten de huwelijksgemeenschap valt. Uiteindelijk vernietigt het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en bepaalt dat de activa van de eenmanszaak aan de man worden toegedeeld tegen de waarde van € 18.786,-, onder verrekening met de vrouw. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 december 2016
Zaaknummer : 200.191.034/01
Rekestnummers rechtbank : FA RK 15-213 en FA RK 15-4721
Zaaknummers rechtbank : C/09/480884 en C/09/490925
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.E.M. Beijersbergen te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. N.P. Scholte te ‘s-Hertogenbosch.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 11 mei 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 februari 2016 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 22 juni 2016 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 10 juni 2016 een brief van 9 juni 2016 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
- op 31 oktober 2016 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 11 november 2016 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding uitgesproken en is, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Verder staat vast dat de echtscheidingsbeschikking op 1 april 2016 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en, opnieuw rechtdoende (met inachtneming van de verzoeken van de man ter zake de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in het verweerschrift tot echtscheiding met nevenvoorzieningen en het aanvullend verzoekschrift voor zover hieronder daarvan niet wordt afgeweken):
  • te bepalen dat de eenmanszaak inclusief het saldo op de bankrekening wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 18.786,- onder verrekening van de helft van deze waarde met de vrouw;
  • te bepalen dat de vrouw de originele of een gewaarmerkte kopie van de notaris van de akte van schuldbekentenis en kwijtschelding van 18 oktober 1989 in het geding dient te brengen, waarna de man zijn verzoek ter zake de woning van de moeder van de vrouw concreet kan maken. De man verzoekt het hof de procedure in afwachting van de originele of de gewaarmerkte kopie van de akte van schuldbekentenis en kwijtschelding voor wat betreft dit onderdeel pro forma aan te houden;
  • vast te stellen dat de invaliditeitsuitkering van NLG 56.250,- zoals de man die in april 2001 heeft ontvangen aan de man is verknocht en dat nu er een vermogensverschuiving ten gunste van de gemeenschap heeft plaatsgevonden de man als gevolg daarvan een vergoedingsrecht ter grootte van een bedrag van € 25.525,14 op de gemeenschap heeft.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking – zo nodig onder verbetering van de gronden – te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de werkelijke kosten van het geding (naar het hof begrijpt:) in hoger beroep althans conform het liquidatietarief.
4. De man heeft ter zitting de grief met betrekking tot het aandeel van de vrouw in de woning van haar moeder ingetrokken. Nu de man de tweede grief niet meer handhaaft, behoeft deze grief geen bespreking meer.

Verdeling gemeenschap van goederen

Eenmanszaak: [naam]
5. De man betwist dat partijen bij de rechtbank zijn overeengekomen dat de eenmanszaak wordt toegedeeld aan de man tegen een waarde gelijk aan de totale waarde van de activa op de balans ultimo 2014 van € 34.576,-, onder verrekening van de helft van deze waarde met de vrouw. Hij voert hiertoe het volgende aan. De waarde van de activa op de balans per ultimo 2014 is pas na de mondelinge behandeling bij de rechtbank en eerst na overlegging van de ontbrekende pagina 4 van de jaarrekening 2014 inzichtelijk geworden. Op de betreffende pagina staat onder de post Vorderingen de post Voorraden voor een bedrag van € 15.780,-. Onder de post voorraden moeten de inboedelgoederen van de garage worden begrepen. Partijen zijn bij de rechtbank overeengekomen dat de inboedel van de garage zonder nadere verrekening zou worden toegedeeld aan de man. Door de beslissing van de rechter ter zake de waarde van de eenmanszaak wordt de waarde van de inboedel van de garage alsnog bij helfte verdeeld en vindt een bevoordeling van de vrouw plaats. Volgens de man komt voor verdeling in aanmerking de waarde van de eenmanszaak na correctie van die waarde met de inboedelgoederen, derhalve € 34.576,-
-/- € 15.780,- = € 18.786,- in plaats van € 34.576,-. De man heeft ter zitting nog naar voren gebracht dat de toedeling aan hem van de inboedel van de garage de gehele inboedel van de garage betreft dus inclusief de in de garage opgeslagen voorraad. De vrouw stelt dat het gereedschap de grootste waarde vertegenwoordigde, maar uit pagina 4 van de jaarrekening 2014 blijkt dat de waarde van de materiële vaste activa (gereedschap) nihil is. Bij verkoop van het gereedschap op bijvoorbeeld “Marktplaats” zal dit ook niets opbrengen. De vrouw heeft moeten begrijpen dat met de inboedel van de garage ook de voorraad (handelsgoederen, transmissies) was bedoeld, omdat de waarde van het gereedschap nihil is. Hierdoor mocht de man erop vertrouwen dat de voorraad tot de inboedel van de garage behoorde.
6. De vrouw is van mening dat partijen in het kader van de verdeling tijdens de zitting bij de rechtbank afspraken hebben gemaakt en dat partijen hebben verzocht de gemaakte afspraken in de beschikking op te nemen. De rechtbank heeft volgens de vrouw conform het verzoek van partijen beslist en de man heeft ten onrechte hoger beroep ingesteld. De man wist dat de waarde van de activa op de balans ultimo 2014 € 34.576,- was en hij deelde dit ook mede aan de vrouw, maar hij diende nog wel de ontbrekende pagina met daarop vermeld de waarde van de activa op de balans ultimo 2014 in het geding te brengen, zodat de rechtbank deze waarde in de beschikking kon opnemen, een en ander zoals overeengekomen, aldus de vrouw. De vrouw betwist dat onder de post voorraden de inboedelgoederen van de garage, te weten het gereedschap, moet worden begrepen. In de garage bevond zich het gereedschap van de man en ook andere zaken, maar het gereedschap vertegenwoordigde de grootste waarde. De voorraden hebben betrekking op voor de handel ingekochte zaken. Volgens de vrouw is geen sprake van een dubbeltelling zoals de man stelt op grond waarvan hij meent te kunnen terugkomen op gemaakte afspraken. En zo al sprake zou zijn van een dubbeltelling, is de verdeling niet vernietigbaar wegens dwaling omtrent de waarde van een of meer goederen en schulden.
7. Het hof heeft partijen ter zitting bevraagd over wat partijen verstaan onder de voorraden en wat partijen voor ogen stond bij de afspraak over de inboedel van de garage. De man heeft verklaard dat de voorraden bestaan uit transmissies en motoronderdelen en dat de voorraden en het (hand-) gereedschap zich in de garage bevonden. De vrouw heeft vervolgens verklaard dat de overeenstemming over de toedeling van de inboedel van de garage aan de man zonder nadere verrekening alleen betrekking had op de meetapparatuur en de gereedschappen in de garage en niet op de voorraden.
8. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de activa van de eenmanszaak worden toegedeeld aan de man en dat de waarde van die activa per ultimo 2014 tussen partijen moet worden verdeeld. Op de balans van 31 december 2014 is een post voorraden vermeld met een waarde van € 15.780,-. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of deze voorraden al dan niet zijn betrokken in de verdeling van de inboedel van de garage. Bij de stukken bevindt zich een proces-verbaal van de op 10 december 2015 gehouden mondelinge behandeling bij de rechtbank. De door de griffier gemaakte aantekeningen van die mondelinge behandeling zijn bij dit proces-verbaal gevoegd. Naar het oordeel van het hof blijkt uit deze aantekeningen niet eenduidig dat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de exacte waarde van de eenmanszaak die in de verdeling moet worden betrokken. Evenmin blijkt uit deze aantekeningen dat de voorraden niet tot de inboedel van de garage behoren en dat de voorraden niet in de afspraak over de verdeling van de inboedel van de garage zijn betrokken, zoals de vrouw stelt. Het hof gaat er derhalve vanuit, nu niet in geschil is dat de voorraden in de garage waren opgeslagen, dat de voorraden net als de gereedschappen tot de inboedel van de garage behoren en dat de voorraden mitsdien in de tussen partijen overeengekomen verdeling van de inboedel van de garage zijn betrokken. Het vorenstaande leidt ertoe dat de waarde van de voorraden zoals vermeld op de balans in de jaarstukken 2014 in mindering moet worden gebracht op de waarde van de activa per ultimo 2014. De eerste grief van de man slaagt derhalve. Dit betekent dat het hof aan de man zal toebedelen de goederen behorende tot de eenmanszaak [naam] tegen een waarde van € 18.786,-, onder verrekening van de helft van deze waarde met de vrouw. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
Invaliditeitsuitkering
9. De man stelt dat ten onrechte door de rechtbank is beslist dat de invaliditeitsuitkering geen als verknocht aan de man aan te wijzen goed is, nu ter terechtzitting zou zijn gebleken dat de uitkering door partijen reeds is uitgegeven en dat deze niet langer als identificeerbaar goed in de gemeenschap is aan te wijzen. De man is van mening dat de door hem in april 2001 ontvangen invaliditeitsuitkering van NLG 56.250,-, omgerekend € 25.525,14, vanwege blijvende invaliditeit aan hem is verknocht en dat als gevolg daarvan deze uitkering niet in de huwelijksgemeenschap is gevallen, ook niet bij wege van verrekening. De man bestrijdt dat de niet-identificeerbaarheid van verknocht geld het aanmerken van dit geld als zijnde verknocht in de weg staat. Nu de invaliditeitsuitkering is verknocht aan de man is op die grond sprake van een vermogensverschuiving ten gunste van de gemeenschap, die tot een nominaal vergoedingsrecht van de man jegens de gemeenschap leidt. Verder stelt de man dat de invaliditeitsuitkering hoogstwaarschijnlijk is aangewend voor extra hypotheekaflossing.
10. De vrouw betwist dat sprake is van verknochtheid. Volgens de vrouw is de ineens ontvangen uitkering niet op te vatten als een goed dat als een verknocht goed buiten de huwelijksgemeenschap valt. De hoogte van de uitkering is niet gebaseerd op aanvulling van inkomen, maar is een percentage van het verzekerd kapitaal en de ineens ontvangen uitkering ziet niet op het periodiek aanvullen van inkomen. De uitkering is uitgekeerd en verbruikt en niet langer als identificeerbaar goed in de gemeenschap aan te wijzen. De man laat volgens de vrouw verder na te stellen en te onderbouwen op welke schade(n) de vergoeding betrekking had en in hoeverre, de vergoeding betrekking had op schade die de man in de toekomst zal lijden, zoals de Hoge Raad overweegt in 3.5.4 van het arrest van 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957.
11. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, het volgende overwogen: “Indien een der echtgenoten vergoeding ontvangt van schade die deze echtgenoot heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet reeds sprake van verknochtheid in de zin van art. 1:94 lid 3 BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen van het ongeval. Omdat ook dan de omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden genomen, zal de echtgenoot die zich op art. 1:94 lid 3 BW beroept, ten minste (tevens) moeten stellen op welke schade(n) van de bij het ongeval betrokken echtgenoot de vergoeding betrekking heeft, opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre, die vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend moeten worden beantwoord. Zo is bijvoorbeeld van belang of de vergoeding betrekking heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen.” Slechts wanneer wordt bewezen dat de vergoeding ook betrekking heeft op schade die in de toekomst, na de ontbinding van de gemeenschap, als gevolg van het letsel zal worden geleden, kan een letselschade-uitkering buiten de huwelijksgoederengemeenschap vallen, omdat deze op bijzondere wijze aan de man is verknocht. In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de enkele stelling van de man dat de invaliditeitsuitkering aan hem is verknocht, onvoldoende is en heeft hij dus niet voldaan aan zijn stelplicht en evenmin aan zijn bewijsplicht. De derde grief van de man faalt derhalve.

Proceskosten

12. De vrouw verzoekt het hof de man in de daadwerkelijke kosten van het hoger beroep althans in de proceskosten conform het liquidatietarief te veroordelen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat compensatie van kosten in de onderhavige zaak geen redelijke uitkomst zou zijn. Volgens de vrouw handelt de man onrechtmatig jegens haar door de verkoop van de woning tegen te houden en maakt hij misbruik van procesrecht doordat hij hoger beroep instelt, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet begrijpen dat het nodeloos is ingesteld. Kosten die zijn ontstaan door een onredelijke houding van de wederpartij kunnen als nodeloze kosten ten laste worden gebracht van de partij die ze veroorzaakte. Van een dergelijke onredelijke houding van de man is sprake, aldus de vrouw. De man heeft enkel hoger beroep ingesteld en de verdeling in twijfel getrokken, opdat hij nog niet zal hoeven over te gaan tot verdeling, als gevolg waarvan de vouw niet over haar aandeel in de vermogensbestanddelen kan beschikken en zij schade heeft geleden.
13. De man heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd tegen de verzochte proceskostenveroordeling. De man betwist dat hij tegenover de vrouw onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij misbruik van procesrecht maakt. De woning is inmiddels verkocht en wordt medio februari 2017 geleverd aan de kopers. De man is van mening dat hij op goede gronden hoger beroep heeft ingesteld en dat geen sprake is van een nodeloos ingesteld hoger beroep. De man betwist voorts dat sprake is van onredelijk gedrag jegens de vrouw.
14. Het hof ziet in de argumenten van de vrouw geen aanleiding om de man in de kosten van onderhavige procedure te veroordelen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de eerste grief van de man slaagt. Het hof zal derhalve, zoals te doen gebruikelijk in procedures van familierechtelijke aard, bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten in het hoger beroep draagt.
15. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de wijze van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap ter zake de toebedeling van de goederen behorende tot de eenmanszaak [naam] aan de man en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de goederen behorende tot de eenmanszaak [naam] worden toegedeeld aan de man tegen een waarde van € 18.786,- onder verrekening van de helft van deze waarde met de vrouw;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, I. Obbink-Reijngoud en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. M.A.J. Ysebaert als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 december 2016.