3.1Voor zover in cassatie van belang kan van het volgende worden uitgegaan.
- i) Partijen zijn op 3 oktober 1986 gehuwd in gemeenschap van goederen.
- ii) De man heeft ontslagvergoedingen ontvangen van Tele Atlas N.V. en TomTom. De ontslagvergoeding van Tele Atlas N.V. heeft de man ondergebracht in een stamrecht-B.V.
- iii) De rechtbank heeft bij beschikking van 2 juli 2013 echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
- iv) De echtscheidingsbeschikking is op 2 oktober 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1De rechtbank heeft in de echtscheidingsbeschikking de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld. In dat kader heeft de rechtbank bepaald dat een door de man van TomTom ontvangen ontslagvergoeding niet aan hem is verknocht en door partijen bij helfte dient te worden gedeeld. De stamrechtvoorziening die is gefinancierd uit de door de man van Tele Atlas N.V. ontvangen ontslagvergoeding, is naar het oordeel van de rechtbank wel aan de man verknocht.
3.2.2Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de echtelijke woning en de inboedel.
3.2.3Met betrekking tot de vraag of de ontslagvergoedingen aan de man verknocht zijn, heeft het hof in zijn tussenbeschikking van 10 juli 2014 overwogen:
“Ad f) De ontslagvergoeding van TomTom (grief 5 van de man)
3.9.2. (…)Naar vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat dat goed in de gemeenschap valt, af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. In zijn arrest van 22 maart 1996, NJ 1996/640 oordeelde de Hoge Raad over de verknochtheid van een ontslagvergoeding dat wanneer in verband met de beëindiging van een dienstbetrekking aan de werknemer een schadeloosstelling wordt toegekend en uitbetaald in de vorm van een bedrag ineens, dit geen reden is om een uitzondering te maken op de hoofdregel dat de gemeenschap alle tegenwoordige en toekomstige goederen van echtgenoten omvat.
De Hoge Raad zag in zijn arrest van 17 oktober 2008, NJ 2009/41 echter wel aanleiding een uitzondering op die regel te maken. In dat geval ging het om aanspraken voortvloeiende uit een tussen de werknemer en diens werkgever in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking gesloten overeenkomst, op grond waarvan de werkgever bij die beëindiging een koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij had gestort en waaruit de werknemer tot de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen periodieke uitkeringen zou ontvangen, waardoor zijn inkomen zou worden aangevuld tot 70% van zijn laatstgenoten salaris. In die situatie vallen de aanspraken die zien op de periode na de ontbinding van het huwelijk niet in de gemeenschap, nu zij strekken tot vervanging van inkomen dat de werknemer, bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding, zou hebben genoten als de uit een bestaande arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraak op voor nog te verrichten arbeid te ontvangen loon, aldus de Hoge Raad.
Nu de man een geldbedrag ineens heeft ontvangen, welk geldbedrag niet is ondergebracht in een stamrechtverzekering, geldt de door de Hoge Raad geformuleerde hoofdregel dat deze ontslagvergoeding niet verknocht is. De man heeft de aan de ontslagvergoeding ten grondslag liggende overeenkomst van TomTom niet overgelegd, zodat door het hof ook niet kan worden vastgesteld of de ontvangen ontslagvergoeding tot doel had het inkomen van de man aan te vullen tot zijn laatstgenoten salaris. In het geheel is niet duidelijk geworden welke bestemming de door de man ontvangen gelden hebben gekregen.
De door de rechtbank en de man aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 7 december 2012 (LJN: BY0957) maakt dat niet anders. Immers, de uitspraak in die zaak ziet op een geval van schadevergoeding bij letselschade, hetgeen een geheel andere situatie is dan in de onderhavige zaak aan de orde.
(…)
Ad h) MiLéNi B.V. (grieven 7, 8, 9 en 10 van de vrouw)
3.11.2. (…)De man heeft de door hem van Tele Atlas N.V. ontvangen ontslagvergoeding ondergebracht in een stamrecht-B.V., te weten MiléNi B.V. De man heeft als productie 8d bij het verweerschrift de onderliggende overeenkomst tussen Tele Atlas N.V. en de man overgelegd. In artikel 2 van die overeenkomst staat:
“Tele Atlas will in its petition offer [de man] a termination lump sum compensation of € 720.800,-- gross, as a compensation for loss of (future) income and as a supplement to any unemployment or any benefits or any lower salary which [de man] may receive elswhere. This amount may be adapted in accordance with article 5 hereof.
The methods of payment shall be at [de man]’s discretion, provided that from a tax perspective it remains within acceptable and legal limits. [de man] will in his defence accept this compensation as reasonable.
In the event that [de man] wishes to receive the payment for a future right to periodical payments (“stamrecht”) within the meaning of Articel 11 (1) (g) of the Dutch 1964 Wages and Salaries Tax Act (“Wet op de loonbelasting 1964”) he will provide Tele Atlas timely with the articles of incorporation of this “standing right” company and with the “standing right agreement” in order to enable Tele Atlas to determine - prior to payment - that such a payment without any deduction of taxes is allowed in accordance with Dutch tax law. Payment will take place after the share transfer as mentioned in article 5 has taken place.”
Artikel 2 van de stamrechtovereenkomst luidt:
“Het recht op periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon voorziet in aan ondergetekende sub 1 toekomende:
a. Periodieke uitkeringen die ingaan in het jaar waarin ondergetekende sub 1 de leeftijd van 65 jaar bereikt,
b. Aanvullende periodieke uitkeringen, ingaande per 1 januari 2005, als aanvulling op het inkomen uit tegenwoordige arbeid, indien het inkomen uit tegenwoordige arbeid van ondergetekende sub I niet hoger is dan € 75.000,- (…) gemeten per ultimo van ieder kalenderjaar gedurende de periode vóór het bereiken van de 65jarige leeftijd van ondergetekende sub 1. De totale aanvullende periodieke uitkering plus het inkomen uit tegenwoordige arbeid van ondergetekende sub I bedraagt per jaar maximaal € 75.000. (…)”
Gelet op de vaste jurisprudentie en voornoemde bepaling in de overeenkomst tussen Tele Atlas N.V. en de man alsmede artikel 2 van de stamrechtovereenkomst is het hof van oordeel dat de stamrechtvoorziening van Tele Atlas N.V. als verknocht moet worden beschouwd.”
3.2.4Het hof heeft een deel van de inboedel aan de vrouw toegedeeld en vastgesteld dat de boedel overigens is verdeeld. Met betrekking tot de inboedel overwoog het hof in zijn tussenbeschikking van 10 juli 2014:
“3.8.1. De vrouw acht de door de rechtbank bepaalde verdeling van de inboedel volstrekt willekeurig en onredelijk. De lijst van de deurwaarder is bovendien niet compleet. De vrouw wil alsnog in de gelegenheid worden gesteld om de inboedellijst te completeren en haar voorkeur voor aan haar toe te delen inboedelgoederen aan te geven. Voorts wil de vrouw haar persoonlijke goederen, de aan haar verknochte goederen en stelt zij dat de niet in de gemeenschap vallende goederen van de moeder van de vrouw aan haar worden afgegeven.
(…)
3.8.3.Het hof is van oordeel dat aan de vrouw dienen te worden toegedeeld de door de vrouw in productie 28 genoemde “spullen van de overleden moeder van de vrouw” (pagina 1), “persoonlijke spullen van de vrouw” (pagina 2 tot en met 4), alsmede de wieg, de keukentafel met laatjes, het antieke bordenrek, de piano met kruk en lamp. In hetgeen de man te dien aanzien heeft gesteld ziet het hof onvoldoende aanleiding om anders te beslissen. Nu de inboedel voor het overige niet van enige waarde is, althans partijen daarover te weinig hebben gesteld en onderbouwd, en partijen ieder beschikken over een volledig ingerichte woning, zal het hof beslissen dat daarmee de inboedel is verdeeld en partijen over en weer niets meer van elkaar hebben te vorderen.”
4. Beoordeling van onderdeel 1 in het principale beroep en het middel in het incidentele beroep
4.1.1Onderdeel 1 in het principale beroep is gericht tegen het hiervoor in 3.2.3 weergegeven oordeel van het hof in rov. 3.11.2 van de tussenbeschikking van 10 juli 2014 dat de aanspraak van de man op zijn stamrecht-B.V. ter zake van de ontslagvergoeding van Tele Atlas N.V. als aan de man verknocht moet worden beschouwd.
Het incidentele middel is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.9.2 van die tussenbeschikking
(zie eveneens hiervoor in 3.2.3) dat de ontslagvergoeding van TomTom niet verknocht is aan de man.
4.1.2Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende vooropgesteld.
4.1.3Art. 1:94 lid 3 (oud) BW bepaalde dat goederen en schulden die aan een van de echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Bij de op 1 januari 2018 in werking getreden Wet van 24 april 2017, Stb. 2017, 177, tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken, is deze regeling omtrent verknochtheid ongewijzigd opgenomen in het huidige art. 1:94 lid 5 BW (vgl. Kamerstukken II 2013-2014, 33 987, nr. 6, p. 16). In dit geding is nog art. 1:94 lid 3 (oud) BW van toepassing.
4.1.4Volgens vaste rechtspraak is het antwoord op de vragen of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art.1:94 lid 2 (oud) BW aan een van de echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed, respectievelijk de schuld in de gemeenschap valt (art. 1:94 lid 3 (oud) BW) afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat goed respectievelijk die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957, NJ 2013/141 en HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293, NJ 2016/292). Ook een aan een van de echtgenoten verstrekte (aanspraak op een) ontslagvergoeding, dan wel een aanspraak die hiervoor in de plaats treedt, kan verknocht zijn ingeval deze strekt tot vervanging van inkomen uit arbeid dat de echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten. In zodanig geval moet bij de beantwoording van de vraag of deze aanspraak in de huwelijksgemeenschap valt, onderscheid worden gemaakt tussen de periode vóór en de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Voor zover de aanspraak ziet op laatstgenoemde periode valt deze niet in de gemeenschap, evenmin als de uit een bestaande arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraak op loon voor nog te verrichten arbeid. In eerdere uitspraken heeft de Hoge Raad overeenkomstig dit uitgangspunt geoordeeld in een geval waarin een ontslagvergoeding als koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij was gestort (HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9080, NJ 2009/41) en in een geval waarin een ontslagvergoeding was aangewend voor de verwerving van een stamrecht jegens een door de werknemer zelf opgerichte en beheerste B.V. (zie de eerder genoemde beschikking van HR 24 juni 2016). 4.1.5Het zojuist genoemde uitgangspunt geldt ook indien een ontslagvergoeding die is uitbetaald in de vorm van een bedrag ineens, niet is aangewend voor de aankoop van een stamrechtverzekering, noch is ondergebracht in een stamrecht-B.V. Anders dan kan worden afgeleid uit HR 22 maart 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2025, NJ 1996/640, bestaat er onvoldoende grond om te oordelen dat de vergoeding dan geheel in de gemeenschap valt, ook voor zover deze strekt tot vervanging van inkomen uit arbeid dat na ontbinding van de huwelijksgemeenschap zou zijn genoten. Voor dat gedeelte valt de vergoeding, voor zover het daarmee gemoeide bedrag nog redelijkerwijs als zodanig in het vermogen van de echtgenoten is te identificeren, niet in de gemeenschap. 4.1.6De hiervoor in 4.1.4 genoemde rechtspraak heeft betrekking op aanspraken strekkend tot vervanging van inkomen uit arbeid dat een echtgenoot bij voortzetting van zijn dienstbetrekking zou hebben genoten. Voor zover de aanspraak ertoe strekt te voorzien in inkomen na pensionering (‘oudedagsvoorziening’), valt deze – bij niet-toepasselijkheid van art. 1:94 lid 2, onder b, BW – in beginsel wel in de gemeenschap. Immers, anders dan aanspraken ter vervanging van inkomen dat na ontbinding van de huwelijksgemeenschap uit arbeid zou zijn genoten, dienen dergelijke pensioenaanspraken die tot uitkering komen na zodanige ontbinding, voor zover zij zijn opgebouwd tijdens het huwelijk, in beginsel mede tot verzorging van de andere echtgenoot.
Onderdeel 1 in het principale beroep: de aanspraak op de stamrecht-B.V.
4.2.1Onderdeel 1 onder a, betreffende de aanspraken van de man jegens de stamrecht-B.V., klaagt onder meer dat het hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op de essentiële stelling van de vrouw dat de ontslagvergoeding en/of de aanspraken uit hoofde van de stamrechtovereenkomst altijd bedoeld zijn geweest als oudedagsvoorziening.
4.2.2Deze klacht slaagt. Zoals kan worden afgeleid uit HR 26 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF2295, NJ 2009/40, dient de aanspraak uit hoofde van de stamrechtovereenkomst zelfstandig – dus los van de ontslagvergoeding waaruit deze aanspraak is gefinancierd – op verknochtheid te worden beoordeeld. Uit de door het hof aangehaalde (hiervoor in 3.2.3 weergegeven) passage uit de stamrechtovereenkomst blijkt dat deze onder meer voorziet in periodieke uitkeringen nadat de man de 65-jarige leeftijd heeft bereikt. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.1.6 is overwogen, had het hof de stelling van de vrouw dat de ontslagvergoeding en/of de aanspraken uit hoofde van de stamrechtovereenkomst altijd bedoeld zijn geweest als oudedagsvoorziening, niet onbehandeld mogen laten. Indien die stelling juist is, zou dat immers tot het oordeel kunnen leiden dat de aanspraak van de man uit hoofde van de stamrechtovereenkomst in de gemeenschap valt.
4.2.3Onder b stelt onderdeel 1 dat het hof heeft miskend dat het had moeten onderzoeken in hoeverre de aanspraak jegens de stamrecht-BV ziet op de periode voor respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap.
4.2.4Ook deze klacht slaagt. Uitgaande van zijn oordeel dat de aanspraak van de man op de stamrecht-B.V. strekt tot vervanging van inkomen uit arbeid, had het hof moeten onderzoeken in hoeverre de aanspraak ziet op de periode vóór respectievelijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap (zie hiervoor in 4.1.4). Anders dan de man in cassatie aanvoert, kon het hof deze beoordeling niet achterwege laten op de grond dat de vrouw niet met zoveel woorden subsidiair heeft bepleit dat de aanspraak tenminste gedeeltelijk in de gemeenschap valt.
Het middel in het incidentele beroep: de ontslagvergoeding van TomTom
4.3.1De vrouw heeft het verweer gevoerd dat de man geen belang heeft bij zijn klachten, omdat na verwijzing geen andere uitkomst mogelijk is. De vrouw heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat de man geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de bestemming van de ontslagvergoeding niet is komen vast te staan en dat de man heeft erkend dat de vrouw recht heeft op de helft van de ontslagvergoedingen. Dit verweer faalt op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.4-3.7.
4.3.2Het middel bestrijdt onder A en D het oordeel van het hof in rov. 3.9.2 van zijn tussenbeschikking van 10 juli 2014 dat de door de man van TomTom ontvangen ontslagvergoeding niet verknocht is, nu het daarmee gemoeide geldbedrag niet is ondergebracht in een stamrechtverzekering. Volgens de onderdelen getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting.
4.3.3Deze klacht slaagt. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1.5 is overwogen, volgt dat, ook als een ontslagvergoeding in de vorm van een geldbedrag ineens is ontvangen en dit bedrag niet wordt aangewend voor de aankoop van een stamrecht(verzekering), sprake kan zijn van verknochtheid in de zin van art. 1:94 lid 3 (oud) BW.
4.3.4Volgens het middel onder B is onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat de man de aan de ontslagvergoeding ten grondslag liggende overeenkomst niet heeft overgelegd, zodat door het hof niet kan worden vastgesteld of de ontvangen ontslagvergoeding tot doel had het inkomen van de man aan te vullen tot zijn laatstgenoten salaris.
4.3.5Ook deze klacht slaagt. De man heeft in eerste aanleg bij brief van 1 mei 2013 (als bijlage 18) de zogenoemde ‘term sheet’ overgelegd, waarin mede op de ontslagvergoeding wordt ingegaan. De man heeft bovendien in appel bij brief van 18 april 2014 (als bijlage 39) overgelegd een passage uit een concept-arbeidsovereenkomst met TomTom die op de ontslagvergoeding betrekking heeft. In het licht hiervan is het oordeel van het hof dat de man de aan de ontslagvergoeding ten grondslag liggende overeenkomst niet heeft overgelegd en dat het niet kan vaststellen of de ontvangen ontslagvergoeding tot doel had het inkomen van de man aan te vullen tot zijn laatstgenoten salaris, zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
4.3.6Onder C klaagt het middel dat onjuist is, althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd, het oordeel van het hof dat in het geheel niet duidelijk is geworden welke bestemming de door de man ontvangen gelden hebben gekregen.
4.3.7Voor zover in het oordeel van het hof besloten zou liggen dat de man onvoldoende heeft gesteld over hetgeen met het van TomTom ontvangen geldbedrag is gebeurd, slaagt de klacht. In de feitelijke instanties heeft de man immers gemotiveerd gesteld dat de ontslagvergoeding nog aanwezig is (vgl. hiervoor in 4.1.5). Voor het overige behoeft de klacht geen behandeling.