Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
onvoldoende om te spreken van rechterlijke bemoeienis in de zin van artikel 167 Sv.
3.Het geschil
primairde Staat te verbieden haar aan Turkije uit te leveren;
subsidiairhaar uitlevering op te schorten totdat onherroepelijk in de thans nog tegen haar lopende strafzaak is beslist en de eventueel in die strafzaak op te leggen vrijheidsstraf door haar is ondergaan;
zowel primair als subsidiairmet veroordeling van de Staat in de proceskosten.
4.De beoordeling van het geschil
nietzal worden gedagvaard voor de invoer van 83 kg heroïne in het geheel niet betrokken. Met [eiseres] is de voorzieningenrechter van oordeel dat die mededeling een aanwijzing vormt dat de bevoegde autoriteiten hebben besloten [eiseres] in Nederland niet voor dit feit te vervolgen. De Minister heeft in het kader van zijn toetsing van de zaak aan de facultatieve weigeringsgrond van artikel 9 EUV, in lijn met het oordeel van de uitleveringsrechter, geoordeeld dat het beroep op schending van het ne bis in idem-beginsel niet slaagt omdat de dwingende weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid onder b, Uw niet van toepassing is. De Staat heeft in deze kortgedingprocedure betoogd dat de Minister hiermee tevens een beroep op opgewekt vertrouwen dat zou worden afgezien van vervolging, uitsluitend mogelijk heeft geacht voor de situatie dat zich één van de gevallen van artikel 255/255a Sv heeft voorgedaan. De voorzieningenrechter volgt de Staat in dat betoog niet. Allereerst blijkt uit de beschikking niet dat de Minister die gestelde redenering heeft gevolgd dan wel heeft beoogd te volgen. Het lijkt er veeleer op dat de Minister slechts het beroep op het ne bis in idem-beginsel (opnieuw) heeft beoordeeld en dat beroep in lijn met het oordeel van de uitleveringsrechter ongegrond heeft verklaard. Bovendien valt voorshands niet in te zien waarom de facultatieve weigeringsgrond van artikel 9 EUV uitsluitend zou mogen worden toegepast in gevallen waarin de Nederlandse autoriteiten tot vervolging van het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht zijn overgegaan en die vervolging op de vier in artikel 255/255a Sv genoemde wijzen is geëindigd. Artikel 9 EUV lijkt voorshands eveneens toepasbaar in gevallen waarin door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte staat is besloten dan wel het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat vervolging in het geheel niet zal worden gestart. De Minister had een dergelijk oordeel, voor zover dit in zijn beslissing al kan worden gelezen, minst genomen deugdelijk dienen te motiveren. De Staat heeft voorts betoogd dat [eiseres] zich ter zake niet op opgewekt vertrouwen kan beroepen, omdat uit niets blijkt dat de Turkse autoriteiten op enig moment hun recht op vervolging van [eiseres] ten aanzien van de partij van 83 kg heroïne hebben prijsgegeven c.q. daartoe bij [eiseres] het vertrouwen hebben gewekt. Ook ten aanzien van dit betoog geldt dat niet blijkt dat de Minister zijn beslissing hierop heeft gestoeld. Dit betoog lijkt voorshands ook niet verenigbaar met het bepaalde in artikel 9 EUV. Hierin valt immers te lezen dat de Minister de facultatieve weigeringsgrond kan toepassen als de autoriteiten van de
aangezochtestaat hebben afgezien van vervolging voor het feit waarvoor uitlevering wordt verlangd. Uit dit artikel volgt niet dat ook moet worden getoetst of de verzoekende staat van vervolging heeft afgezien c.q. daartoe het vertrouwen heeft gewekt. Dat is in zekere zin ook logisch, nu de beoordeling van de toepasselijkheid van de facultatieve weigeringsgrond altijd plaatsvindt op het moment dat er al een uitleveringsverzoek is gedaan. Met het doen van het uitleveringsverzoek maakt een verzoekende Staat kenbaar dat hij zijn vervolgingsrecht jegens de opgeëiste persoon niet wenst prijs te geven. Door te verlangen dat de opgeëiste persoon in het kader van de facultatieve weigeringsgrond ook aannemelijk moet maken dat de verzoekende staat zijn vervolgingsrecht heeft prijsgegeven c.q. daartoe het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt, maakt de Staat de facultatieve weigeringsgrond in feite tot een dode letter.