Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 9 juni 2016
[naam] ,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
primairde Staat zal verbieden hem aan Turkije uit te leveren,
subsidiair, voor het geval de uitlevering wordt toegestaan, de Staat zal gebieden een tijdslimiet aan de uitlevering te verbinden en de procesgang adequaat te monitoren en
meer subsidiairde Staat te gebieden eerst de mogelijkheden tot het horen van hem in Nederland te onderzoeken alvorens tot uitlevering over te gaan.
eerste griefkomt [appellant] op tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat zijn uitlevering naar Turkije niet tot een schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentiele vrijheden (EVRM) zal leiden. Bij uitlevering zal hij gescheiden zijn van zijn twee nog jonge dochters, voor wie hij een groot deel van de zorg draagt. De
tweede griefvan [appellant] betreft de artikelen 5 en 6 EVRM; volgens [appellant] heeft de voorzieningenrechter miskend dat de duur van voorlopige hechtenis (artikel 5 EVRM) en daarmee het risico op een schending van de redelijke termijn (artikel 6 EVRM) een chronisch probleem in Turkije vormt. De basisbeginselen van de democratische rechtsstaat en het strafproces in Turkije worden regelmatig geschonden en verliezen, gelet op de recente ontwikkelingen, aan waarde. Daar voegt [appellant] aan toe dat zijn strafzaak in Turkije pas in behandeling zal worden genomen wanneer alle verdachten in die strafzaak aanwezig zijn, terwijl een medeverdachte zich nog in Nederland in een bemoeilijkt uitleveringsproces van onzekere duur bevindt. Voorts is de enige aan Turkije uitgeleverde Nederlander met een terugkeergarantie nog niet teruggekeerd. De langdurige voorlopige hechtenis betekent door de langdurige scheiding van zijn dochters ook een schending van artikel 8 EVRM. De
derde griefricht zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat er geen plicht bestaat om de mogelijkheden tot het horen van [appellant] in Nederland nader te onderzoeken alvorens tot uitlevering over te gaan. Volgens [appellant] moeten alternatieven onderzocht worden omdat voor de minst ingrijpende maatregel gekozen moet worden.
envoldoende is komen vast te staan dat hem na uitlevering niet een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM ten dienste staat ter zake van die inbreuk.