ECLI:NL:RBDHA:2022:3998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
NL22.3481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens reeds verleende internationale bescherming door Malta

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 april 2022 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Syrische vrouw, die niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij al internationale bescherming had gekregen van Malta. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht aannam dat de informatie over de verblijfsrechtelijke status van de eiseres in het Eurodac-systeem juist was. De rechtbank stelde vast dat er geen verplichting was voor de verweerder om nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke positie van de eiseres op Malta, aangezien de toegang tot Malta was gegarandeerd. De rechtbank erkende echter dat de belangen van de minderjarige kinderen van de eiseres in de besluitvorming onvoldoende waren meegenomen, wat leidde tot een motiveringsgebrek. Desondanks besloot de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de verweerder op de zitting alsnog de belangen van de kinderen had afgewogen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

mede namens haar minderjarige kinderen,
[Minderjarig kind] ,v-nummer [nummer] ,
[Minderjarig kind] ,v-nummer [nummer] ,
[Minderjarig kind] ,v-nummer [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Helmus).

ProcesverloopBij besluit van 22 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.3482, op 5 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De gemachtigde van verweerder heeft de zitting via een videoverbinding bijgewoond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] 1979.
Bestreden besluitvorming
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat aan eiseres al internationale bescherming is verleend door een andere lidstaat van de Europese Unie. Verweerder verwijst hiertoe naar het (volgens hem voldoende actuele) resultaat van onderzoek in het Eurodac-systeem, waaruit blijkt dat eiseres sinds 6 mei 2020 internationale bescherming geniet op Malta. Verweerder stelt zich op het standpunt dat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.106a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) om de asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. Zo heeft eiseres volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Malta in haar geval de internationale verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag, artikel 3 van het EVRM en artikel 3 van het Antifolterverdrag niet nakomt. Verder neemt verweerder aan dat eiseres vanwege de haar verleende verblijfsvergunning een zodanige band heeft met Malta dat het voor haar redelijk is daarnaartoe te gaan. [1]
Beoordelingskader
3. In artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn als de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
3.1.
Uit artikel 3.106a van het Vb 2000, eerste lid, volgt dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw 2000 als alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:
a. het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en
b. er bestaat geen risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Wet, en
c. het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en
d. het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en
e. de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag.
In het tweede lid is bepaald dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw 2000 als de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Op grond van het derde lid, worden bij de beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf.
3.2.
In paragraaf C2/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is – voor zover van belang – opgenomen dat bescherming van een vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie in ieder geval kan blijken uit een verblijfsdocument, het Eurodac Search Result, informatie van de betreffende lidstaat waaruit volgt dat de vreemdeling bescherming geniet, dan wel (opnieuw) in aanmerking komt voor bescherming en verklaringen van de vreemdeling waaruit volgt dat hij in een andere lidstaat bescherming geniet. Ook volgt uit deze paragraaf dat wanneer een vreemdeling bescherming geniet in een andere lidstaat, toegang tot en terugkeer naar de andere lidstaat is gegarandeerd.
Verwijzing naar wat eerder in de procedure is aangevoerd
4. Eiseres heeft allereerst verzocht dat wat zij in de zienswijze heeft aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Hierover merkt de rechtbank op dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan. Het is vervolgens aan eiseres om in de gronden van beroep concreet aan te geven op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is. [2] Daarom gaat de rechtbank alleen in op wat eiseres in de beroepsgronden specifiek tegen het bestreden besluit naar voren heeft gebracht.
Internationale bescherming op Malta
5. Eiseres voert vervolgens aan dat het dossier geen informatie bevat waaruit blijkt dat zij en haar kinderen internationale bescherming genieten op Malta.
5.1.
De rechtbank merkt hierover op dat eiseres dit terecht heeft aangevoerd. Ook in het dossier dat verweerder in eerste instantie aan de rechtbank heeft gestuurd, zat geen informatie waaruit kon worden afgeleid dat Malta eiseres en haar kinderen internationale bescherming heeft verleend. Desgevraagd heeft verweerder vóór de zitting het resultaat van onderzoek in het Eurodac-systeem geüpload. Dat deze informatie pas toen bij eiseres is bekend geworden, vindt de rechtbank ongelukkig, maar daarin ziet zij geen reden om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. Uit deze informatie blijkt dat verweerder op 9 februari 2022 het Eurodac-systeem heeft geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat eiseres op 11 februari 2019 op Malta een asielaanvraag heeft ingediend en dat Malta haar op 6 mei 2020 internationale bescherming heeft verleend. Naast het Eurodac-zoekresultaat heeft verweerder een brief van de Maltese autoriteiten van 2 maart 2022 geüpload, waarin de Maltese autoriteiten reageren op een hen door verweerder op 1 maart 2022 voorgelegd verzoek om informatie over de wedertoelating van eiseres tot Malta. De reactie van de Maltese autoriteiten houdt in dat aan eiseres en haar minderjarige kinderen subsidiaire bescherming is verleend en dat deze beschermingsstatus geldig is tot 15 juni 2023, wat betekent dat zij door Malta zullen worden toegelaten. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres in reactie op deze stukken aangegeven dat hieruit duidelijk wordt dat eiseres en haar kinderen tot 15 juni 2023 internationale bescherming genieten op Malta en dit daarom niet langer een punt van discussie is.
Gevolgen van het verzoek om nadere informatie bij de Maltese autoriteiten
6. Eiseres vindt echter nog steeds dat verweerder, op het moment van het nemen van het bestreden besluit, niet van de Eurodac-informatie had mogen uitgaan. Ondanks dat het resultaat van onderzoek in Eurodac was dat eiseres sinds 6 mei 2020 internationale bescherming geniet op Malta, kon verweerder op basis van die informatie niet de conclusie trekken dat dat op het moment van het nemen van het bestreden besluit nog steeds het geval was. [3] In zo’n geval heeft verweerder de plicht zich nader te vergewissen van de actuele verblijfsrechtelijke status, aldus eiseres. Eiseres wijst erop dat verweerder in haar geval kennelijk ook van mening was dat er, ondanks de informatie in het Eurodac-systeem, twijfel bestond over de vraag of zij die internationale bescherming op dat moment nog genoot op Malta. Verweerder heeft immers aanleiding gezien bij de Maltese autoriteiten de vraag neer te leggen of eiseres weer tot Malta zal worden toegelaten en heeft hiertoe op 1 maart 2022 een brief aan de Maltese autoriteiten gestuurd. Verweerder heeft deze brief echter pas naar de Maltese autoriteiten verstuurd
nadathij het bestreden besluit al had genomen. Dat maakt dat het bestreden besluit volgens eiseres onzorgvuldig is genomen. Verweerder had dit nadere onderzoek moeten verrichten
voordathij het bestreden besluit nam, aldus eiseres.
6.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat van onzorgvuldig onderzoek naar de verblijfsrechtelijke status van eiseres op Malta, op het moment dat het bestreden besluit werd genomen, geen sprake is. Daartoe stelt verweerder zich op het standpunt dat de informatie over de verblijfsrechtelijke status van eiseres, zoals die volgde uit de Eurodac-hit van 9 februari 2022, op het moment dat hij het voornemen en het bestreden besluit nam voldoende actueel was. Er was volgens verweerder op dat moment geen aanleiding om aan te nemen dat de internationale beschermingsstatus van eiseres door Malta zou zijn ingetrokken of vervallen verklaard. Het verzoek aan de Maltese autoriteiten over de wedertoelating van eiseres had verweerder, gelet op dat wat uit het Eurodac-systeem volgde, niet hoeven doen, zo stelt hij, maar heeft hij uit oogpunt van zorgvuldigheid in aanvulling hierop, toch gedaan. [4] Dat maakt volgens verweerder niet dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of niet aan de motiveringsvereisten voldoet. De brief van de Maltese autoriteiten van 2 maart 2022 vormt een bevestiging van de verblijfsrechtelijke status zoals die volgde uit het Eurodac-systeem waarop verweerder zich in de bestreden besluitvorming heeft gebaseerd, en daarmee van het feit dat verweerder zorgvuldig onderzoek had gedaan naar de verblijfsrechtelijke status van eiseres, aldus verweerder.
6.2.
De rechtbank begrijpt dat de gang van zaken waarbij verweerder kort na het nemen van het bestreden besluit, de Maltese autoriteiten verzoekt om informatie over de wedertoelating van eiseres en haar kinderen tot Malta, in eerste instantie vragen oproept bij eiseres. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag lag, onvolledig is geweest en het bestreden besluit een zorgvuldigheids- of motiveringsgebrek kent. Zoals volgt uit paragraaf C2/6.1 van de Vc 2000, is de toegang tot en terugkeer naar een lidstaat gegarandeerd als een vreemdeling in die lidstaat bescherming geniet. Omdat uit onderzoek in het Eurodac-systeem op 9 februari 2022 volgde dat eiseres internationale bescherming geniet op Malta, mocht verweerder er in beginsel van uitgaan dat daarmee ook haar toegang tot Malta is gegarandeerd. Anders dan eiseres stelt, mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten tijde van het bestreden besluit ook uitgaan van de juistheid van de informatie zoals die over eiseres in het Eurodac-systeem was vermeld. Dat eiseres op 6 mei 2020, en dus een jaar en negen maanden vóór het bestreden besluit, internationale bescherming is verleend, doet daaraan niet af. Op de betreffende lidstaat rust namelijk ook de verplichting om een Eurodac-resultaat te verwijderen als de internationale bescherming is ingetrokken of beëindigd. Gelet op het voorgaande bestond er voor verweerder dan ook geen verplichting nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke positie van eiseres op Malta, maar mocht hij uitgaan van haar status als internationaal beschermde zoals deze uit het Eurodac-systeem bleek. [5] Dat verweerder zich (ten overvloede) toch tot de Maltese autoriteiten heeft gewend om zich nader te laten informeren over de toegang van eiseres tot Malta, maakt niet dat er dan een gebrek kleeft aan het bestreden besluit, maar moet worden gezocht in het betrachten van extra zorgvuldigheid door verweerder. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) leidt de rechtbank af dat verweerder vaker op deze wijze handelt. [6] De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
7. Verder betoogt eiseres dat voor statushouders ten aanzien van Malta niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zij doet dit onder verwijzing naar informatie van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) van 9 maart 2022, in het bijzonder de passages over statushouders. [7] Daaruit volgt volgens eiseres in welke deplorabele situatie statushouders verkeren op Malta. Vanwege de zeer slechte leefomstandigheden van statushouders meent eiseres met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid bij terugkeer naar Malta terecht te komen in een situatie van verregaande materiele deprivatie, waarbij het er volgens haar op lijkt dat deze toestand wordt veroorzaakt door onverschilligheid van de Maltese autoriteiten. Dit leidt eiseres af uit de informatie van VWN, waarin wordt verwezen naar het ‘Country Report: Malta, 2020 Update’ van AIDA van mei 2021 (AIDA-rapport, Update 2020). Eiseres beroept zich in dit verband ook op de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2022. [8] Hoewel die uitspraak niet een-op-een op de situatie van eiseres van toepassing is, vindt eiseres dat in haar geval wel analoog aan die uitspraak geredeneerd moet worden. Verder wijst eiseres op haar eerdere eigen ervaringen op Malta en wat zij daarover heeft verklaard. Deze verklaringen worden volgens eiseres bevestigd door de overgelegde informatie van VWN.
7.1.
Verweerder stelt zich hierover op de zitting, mede onder verwijzing naar wat hierover al in het voornemen en het bestreden besluit is overwogen, op het standpunt dat ten aanzien van Malta terecht wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder betwist niet dat uit de overgelegde landeninformatie volgt dat de situatie voor statushouders op Malta lastig kan zijn, maar overweegt dat die situatie niet zodanig is dat deze in strijd komt met het bepaalde in artikel 3 van het EVRM. Verweerder verwijst hiertoe ook naar twee rechtbankuitspraken [9] waarin is ingegaan op de informatie uit het AIDA-rapport, Update 2020, waarop de informatie van VWN is gebaseerd. Verweerder ziet zijn standpunt verder bevestigd door het persoonlijk relaas van eiseres dat zij altijd opvang heeft gehad op Malta, dat zij daar kennissen had die haar konden helpen en dat niet gebleken is van een situatie waarin eiseres niet werd geholpen, waar de Maltese autoriteiten onverschillig tegenover stonden. Over het beroep van eiseres op de Afdelingsuitspraak van 24 februari 2022 stelt verweerder zich op het standpunt dat deze zag op een heel andere situatie, waardoor eiseres niet kan worden gevolgd in haar betoog dat deze analoog op haar situatie moet worden toegepast.
7.2.
Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Malta haar internationale verplichtingen tegenover eiseres nakomt. Niet in geschil is dat eiseres en haar kinderen op Malta subsidiaire bescherming genieten, zodat zij in beginsel op grond daarvan aanspraak kunnen maken op de daaruit voortvloeiende rechten. Daarbij geldt dat statushouders dezelfde rechten hebben als staatsburgers op het gebied van werk, gezondheidszorg, sociale huisvesting, onderwijs en sociale voorzieningen. Artikel 3 van het EVRM verplicht in zijn algemeenheid niet de lidstaten te waarborgen dat een ieder binnen de jurisdictie van een lidstaat onderdak heeft of financiële ondersteuning ontvangt waarmee een bepaalde levensstandaard kan worden gewaarborgd. Voor een statushouder geldt dat het enkele feit dat zijn economische positie bij terugkeer slechter zal zijn dan in de lidstaat waar hij nu verblijft onvoldoende is om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM zal worden geschonden. Echter, als een persoon, die volledig afhankelijk is van steun van de staat, te maken heeft met ‘official indifference in a situation of serious deprivation or want incompatible with human dignity’, is alsnog sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM. [10]
7.2.1
Nu verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Malta haar internationale verplichtingen nakomt, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat zich in haar geval feiten en omstandigheden voordoen op grond waarvan verweerder niet langer aan dat uitgangspunt mag vasthouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres hierin niet is geslaagd. Hoewel uit de overgelegde algemene informatie over Malta en het persoonlijk relaas van eiseres volgt dat de leefomstandigheden voor statushouders op Malta lastig kunnen zijn, blijkt hieruit niet dat eiseres als statushouder bij terugkeer naar Malta een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat eiseres tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat zij en haar kinderen tot aan hun vertrek uit Malta daar opvang hebben gehad en een klein beetje geld kregen, en dat eiseres niet heeft geklaagd over de leefomstandigheden in de opvang. Hoewel eiseres heeft verklaard dat zij niet wist dat haar een verblijfsstatus was verleend, heeft zij ook verklaard dat zij geen navraag heeft gedaan naar de status van haar asielaanvraag, omdat zij niet op Malta wilde blijven. Verweerder verwacht niet ten onrechte van eiseres dat als zij in de toekomst problemen ondervindt op Malta of daar bescherming nodig heeft, zij zich daarvoor wendt tot de (hogere) autoriteiten van Malta of de daarvoor aangewezen instanties. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat zij eiseres niet willen of kunnen helpen. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Malta haar verdragsverplichtingen in zijn algemeenheid dan wel tegenover haar persoonlijk niet nakomt.
7.2.2
Daar waar eiseres zich beroept op de Afdelingsuitspraak van 24 februari 2022, heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat wat daaruit volgt niet (analoog) op eiseres van toepassing is omdat daar sprake was van een heel andere en heel specifieke situatie. Het ging in die zaak namelijk om een overname op grond van de Dublinverordening en om een vreemdeling met specifieke medische klachten waarbij de vraag naar passende medische zorg op Malta speelde.
De beroepsgronden van eiseres slagen niet.
Belangen van de minderjarige kinderen
8. Eiseres betoogt ook dat met de belangen van haar minderjarige kinderen bij de bestreden besluitvorming geen rekening is gehouden, althans dat deze daarvan geen blijk geeft. De motivering van de bestreden besluitvorming schiet volgens eiseres ook daarom tekort. Eiseres wijst erop dat sprake is van een situatie waarin minderjarige kinderen gescheiden zullen worden van hun in Nederland verblijvende vader die nog in de asielprocedure zit, terwijl verweerder niet heeft onderzocht welke weerslag dit op de kinderen zal hebben. [11] Op de zitting doet eiseres een beroep op de artikelen 7 en 24, tweede lid, van het EU Handvest waaruit volgt dat verweerder de eenheid van het gezin moet waarborgen. In dit verband wijst zij ook op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 maart 2022. [12]
8.1.
Verweerder heeft op de zitting naar voren gebracht dat, omdat eiseres in de zienswijze niet specifiek heeft gewezen op de belangen van de kinderen in dit verband, hij hierover geen overweging heeft opgenomen in het bestreden besluit.
8.2.
De rechtbank constateert dat eiseres in het Gehoor bescherming EU, EER of Zwitserland richting verweerder de hoop heeft uitgesproken dat er rekening mee wordt gehouden dat zij in Nederland een toekomst wil opbouwen met haar kinderen en haar man en dat zij niet wil dat zij uit elkaar worden gehaald. [13] Verweerder heeft in de bestreden besluitvorming geen kenbare overweging gewijd aan de belangen van de minderjarige kinderen, maar had dat naar het oordeel van de rechtbank, gelet op deze uitlating van eiseres tijdens het gehoor, wel moeten doen. Het uitgangspunt bij de beoordeling van aanvragen is immers dat de belangen van het kind een essentiële overweging hierin moeten zijn. Door deze belangen niet, althans niet kenbaar, te betrekken in de besluitvorming, is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is om deze reden gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. In het belang van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
8.2.1
De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Op de zitting is verweerder ingegaan op de door eiseres naar voren gebrachte belangen van haar minderjarige kinderen, die er volgens haar in gelegen zijn dat zij opgroeien met hun beide ouders. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat de echtgenoot van eiseres, en vader van haar minderjarige kinderen, vanwege andere reisbewegingen, afzonderlijk van hen een asielprocedure in Nederland doorloopt en dat Italië mogelijk verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Daarover overweegt verweerder dat dit, hoewel het toekomstmuziek blijft, tot gevolg kan hebben dat de kinderen tijdelijk van hun vader worden gescheiden, maar dat het op termijn mogelijk moet zijn om in de betreffende lidstaten op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn een verzoek om gezinshereniging in te dienen en, mocht dat niet tot het gewenste resultaat leiden, daarover te procederen in die lidstaten. Voor wat betreft deze procedure acht verweerder het, hoewel niet wenselijk dat zij van hun vader worden gescheiden, doorslaggevend dat de kinderen als gevolg van het bestreden besluit niet worden gescheiden van eiseres, hun zorgouder met wie zij naar Nederland zijn gereisd en die namens hen een asielaanvraag heeft ingediend, en dat de kinderen in de toekomst met hun vader herenigd kunnen worden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende de belangen van de minderjarige kinderen afgewogen.
8.2.2
Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 maart 2022, niet kan slagen omdat daar sprake was van een wezenlijk andere situatie.
Conclusie
9. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiseres is voldaan aan de voorwaarden om haar asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.
9.1.
Omdat de rechtbank het beroep vanwege het vastgestelde motiveringsgebrek, gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Scherff, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verweerder verwijst naar ABRvS 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795.
2.Zie ook ABRvS 7 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1028.
3.Eiseres verwijst naar de uitspraken van deze rechtbank, van zittingsplaats Roermond, van 18 oktober 2021, in zaaknummer NL21.13232 (niet gepubliceerd) en van zittingsplaats Middelburg van 9 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1063.
4.Verweerder wijst er onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 24 maart 2022, in zaaknummer NL22.1388 (niet gepubliceerd), op dat deze gang van zaken vaker wordt gevolgd.
5.Voor het voorgaande ziet de rechtbank steun in ABRvS 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2279, ABRvS 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441 en ABRvS 22 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2094.
6.Zie bijvoorbeeld ABRvS 7 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:669.
7.Pagina’s 4-5 en pagina’s 28-31.
8.ABRvS 24 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:586.
9.Uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 21 maart 2022, in zaaknummer NL22.2649 (niet gepubliceerd), en van zittingsplaats Roermond, van 24 maart 2022, in zaaknummer NL22.1388 (niet gepubliceerd).
10.Zie bijvoorbeeld ABRvS 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1792.
11.Eiseres doet daarbij een beroep op ABRvS 24 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:586, rechtsoverweging 13.
13.Pagina 9 van het rapport Gehoor bescherming EU, EER of Zwitserland.