201705786/1/V3.
Datum uitspraak: 22 juni 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 23 juni 2017 in zaak nr. 17/11046 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 mei 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen opnieuw niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 23 juni 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen, heeft een schriftelijke uiteenzetting en een aanvulling daarop gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling betoogt in zijn schriftelijke uiteenzetting dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat het niet binnen de wettelijke termijn van een week is ingesteld.
1.1. De aangevallen uitspraak is op 23 juni 2017 verzonden. Aan de aangevallen uitspraak is een rechtsmiddelenvoorlichting toegevoegd waarin een termijn van vier weken is vermeld. Het hoger beroep is op 19 juli 2017, derhalve binnen de aldus vermelde termijn, ingesteld. Reeds om die reden bestaat geen aanleiding het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2. De vreemdeling, van Iraanse nationaliteit, heeft op 22 augustus 2015 in Nederland een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij besluit van 10 mei 2016 niet-ontvankelijk verklaard omdat de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie, Griekenland, internationale bescherming geniet. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, heeft het hiertegen door de vreemdeling ingestelde beroep bij uitspraak van 7 juni 2016 in zaak nr. 16/10015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441, heeft de Afdeling het hiertegen door de vreemdeling ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van 10 mei 2016 vernietigd. Op 26 mei 2017 heeft de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag beslist. Hij heeft de aanvraag wederom krachtens artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Met de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het hiertegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard. 3. De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onduidelijk is of de vreemdeling in Griekenland internationale bescherming heeft gekregen en, indien dit het geval is, of hij zich, mede gelet op het langdurig verblijf buiten Griekenland, daarop nog kan beroepen.
4. In de resultaten van de Eurodac-bevraging van 24 september 2015 staat dat de Griekse autoriteiten de vreemdeling op 30 januari 2015 internationale bescherming hebben verleend.
4.1. De staatssecretaris heeft de Griekse autoriteiten op 6 maart 2017 de volgende vragen gesteld:
"Which personal details were registered in Greece for the person concerned? How were these personal details substantiated? Did Greece grant international protection, a residence permit or any other kind of permit to the person concerned and is the permit still valid? If Greece did grant a permit to the person concerned, can you tell me the details of the permit (validity etc.)."
4.2. De Griekse autoriteiten hebben op 23 maart 2017 het volgende meegedeeld:
"Answering to the above mentioned information request, regarding the alien in subject, we would like to inform you about the following:
He applied for asylum to the Hellenic Authorities on 06/12/2013. On 20/02/2014, he was granted the refugee status and a residence permit valid from 25/09/2014 until 25/09/2017. He also received the relevant travel documents with number AA6026659 valid from 08/06/2015 until 07/06/2020."
5. In haar uitspraak van 1 september 2016 heeft de Afdeling overwogen dat, vanwege het tijdsverloop tussen het onderzoek in Eurodac en het besluit van 10 mei 2016, niet zonder meer van de Eurodac-gegevens mocht worden uitgegaan en dat de staatssecretaris er zonder nader onderzoek niet van mocht uitgaan dat de vreemdeling nog immer internationale bescherming in Griekenland geniet. Desgevraagd hebben de Griekse autoriteiten op 23 maart 2017 concreet op de persoon van de vreemdeling betrekking hebbende informatie verstrekt. Deze informatie was ten tijde van het besluit van 26 mei 2017 actueel en bevestigt dat de vreemdeling internationale bescherming is toegekend in Griekenland. Voorts heeft de staatssecretaris daarin terecht bevestiging gevonden voor zijn standpunt dat de status van de vreemdeling niet is ingetrokken. De rechtbank heeft aan deze informatie onvoldoende gewicht toegekend. Dat de datum van verlening van internationale bescherming in de brief van de Griekse autoriteiten afwijkt van de datum vermeld in Eurodac en dat de einddata van het verblijfsdocument en het reisdocument niet overeenkomen, maakt niet dat de staatssecretaris had moeten betwijfelen of de vreemdeling internationale bescherming geniet in Griekenland. Hetgeen de vreemdeling in de schriftelijke uiteenzetting betoogt inzake de einddatum van het verblijfsdocument, 25 september 2017, maakt dit niet anders nu daaruit niet volgt dat de toegekende status is komen te vervallen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253). Onder deze omstandigheden heeft de staatssecretaris terecht geen aanleiding gezien het Eurodac-systeem opnieuw te raadplegen en heeft hij zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling internationale bescherming geniet in Griekenland. De grief slaagt.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 26 mei 2017 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
7. De vreemdeling voert in beroep aan dat statushouders in Griekenland het risico lopen op straat te moeten leven. Aangezien de Griekse autoriteiten geen integratieondersteuning bieden, is het noodzakelijk te onderzoeken of statushouders, in de eerste periode na overdracht, toegang krijgen tot sociale voorzieningen, huisvesting, voedsel en sanitaire voorzieningen, aldus de vreemdeling.
8. De in beroep opgeworpen rechtsvraag of statushouders bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1795, beantwoord. Die overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing. Hieruit volgt dat de beroepsgrond faalt. 9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 23 juni 2017 in zaak nr. 17/11046;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Verheij w.g. Bechinka
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2018
371.