ECLI:NL:RBDHA:2022:1063

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL21.17110
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake de asielaanvraag van een Syrische nationaliteit houdende eiseres met subsidiaire bescherming in Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Syrische eiseres. De eiseres had op 15 september 2021 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard op basis van het feit dat zij al subsidiaire bescherming had gekregen in Spanje. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiseres en de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting op 25 november 2021 werd het onderzoek gesloten, maar na heropening op 30 november 2021 heeft de rechtbank aanvullende informatie van de Spaanse autoriteiten ontvangen.

De rechtbank oordeelde dat de informatie waarop de staatssecretaris zich had gebaseerd, onvoldoende recent was om te concluderen dat de eiseres nog steeds recht had op subsidiaire bescherming in Spanje. De rechtbank vond dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de actuele status van de bescherming van de eiseres in Spanje. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat de staatssecretaris de verplichting heeft om de situatie van de eiseres opnieuw te beoordelen, maar dat de eerdere beslissing niet volledig ongeldig is verklaard.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiseres niet in redelijkheid kan worden verplicht om terug te keren naar Spanje, gezien haar persoonlijke omstandigheden en de onduidelijkheid over de opvang in Spanje. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiseres toegewezen aan de staatssecretaris, die deze kosten moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17110

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [V-nummer],
mede voor haar minderjarige kinderen
[kind 1], [kind 2],
[kind 3]en
[kind 4]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

ProcesverloopBij besluit van 28 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft, tezamen met de zaak NL21.17111, op 25 november 2021 plaatsgevonden. Eiseres en verweerder hebben zich vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Bij beslissing van 30 november 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld een vertaling over te leggen van het document van de Spaanse autoriteiten dat na de sluiting van het onderzoek door verweerder aan het digitale dossier is toegevoegd. Verweerder heeft een vertaling overgelegd. Eiseres heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1984 en de Syrische nationaliteit te bezitten.
2. Op 15 september 2021 heeft eiseres een asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat de Spaanse autoriteiten op 6 juni 2017 eiseres subsidiaire bescherming hebben verleend. [1] Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op een document dat eiseres in haar bezit had. Het betreft een brief van de Spaanse autoriteiten gericht aan de Duitse autoriteiten van 2 juli 2018. Hieruit blijkt dat eiseres sinds 6 juni 2017 subsidiaire bescherming geniet in Spanje. Verder heeft verweerder informatie opgevraagd bij de Duitse autoriteiten over het verblijfsdossier van eiseres daar. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiseres op 15 mei 2018 een asielaanvraag in Duitsland heeft ingediend, die bij beslissing van 25 juli 2018 niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij in Spanje subsidiaire bescherming geniet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar beschermingsstatus in Spanje is ingetrokken of beëindigd.
3. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiseres stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder er niet zonder nader onderzoek van uit mag gaan dat zij nog steeds subsidiaire bescherming geniet in Spanje. Het bericht van de Spaanse autoriteiten is meer dan drie jaar oud. Daarbij verwijst zij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 18 oktober 2021 [2] en de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016. [3]
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [4] mag verweerder in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat. De rechtbank verwijst hiervoor naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 1 september 2016. Deze uitspraak heeft weliswaar betrekking op een Eurodac-treffer, maar er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit niet ook geldt voor andere verblijfsrechtelijke informatie. Volgens de Afdeling is in dat verband onder meer van belang dat het tijdsverloop sinds het onderzoek in de andere lidstaat beperkt is. Indien het resultaat uit het onderzoek onvoldoende recent is, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt. Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie waarop verweerder zich voor zijn besluitvorming heeft gebaseerd onvoldoende recent. Zowel het document dat bij eiseres is aangetroffen als de informatie die van de Duitse autoriteiten is verkregen, heeft betrekking op de situatie in juli 2018. Eiseres klaagt daarom terecht dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft verricht naar de vraag of zij nog altijd over een beschermingsstatus in Spanje beschikt. Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid en gebrekkig gemotiveerd. De rechtbank zal het beroep om die reden gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
6. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft verweerder, zonder verdere toelichting, alsnog een document aan het digitale dossier toegevoegd dat is verkregen van de Spaanse autoriteiten. Dit document is gedagtekend op 26 november 2021. Uit de vertaling die verweerder na heropening van het onderzoek heeft overgelegd blijkt dat eiseres bekend is bij de Spaanse autoriteiten en dat zij en haar kinderen, gelet op het verzoek van de Nederlandse autoriteiten op grond van de Terugkeerrichtlijn [5] , opnieuw tot Spanje zullen worden toegelaten. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder (alsnog) nader onderzoek heeft verricht naar de vraag of eiseres nog steeds over de door Spanje verleende verblijfsstatus beschikt. Aan eiseres kan worden toegegeven dat in het document nog altijd niet uitdrukkelijk wordt bevestigd dat eiseres in Spanje nog steeds bescherming geniet, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank ook niet vereist. Verweerder heeft op basis van de eerder overgelegde informatie, de eigen verklaringen van eiseres over haar verblijf in Spanje en de recente bevestiging van de Spaanse autoriteiten dat zij opnieuw tot Spanje zal worden toegelaten alsnog voldoende gemotiveerd dat Spanje aan eiseres subsidiaire bescherming heeft verleend en dat deze nog steeds van kracht is. De rechtbank ziet daarin aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.
7. Verder voert eiseres aan dat in redelijkheid niet van haar verwacht kan worden dat zij terugkeert naar Spanje, gezien haar korte verblijfsduur in dat land en het feit dat zij niet langer beschikt over huisvesting, inkomen en andere basale voorzieningen indien zij niet terugkeert naar haar echtgenoot, die haar bovendien heeft mishandeld. Eisers kent de weg niet in Spanje en zij spreekt de taal niet. Eiseres kan daarom de autoriteiten niet om hulp vragen. Eiseres verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 22 februari 2021. [6]
8. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat, alleen al omdat een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft, sprake is van een zodanige band met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk is naar dat land te gaan. [7] Gelet op de door Spanje aan eiseres verleende internationale bescherming, is er geen grond voor het oordeel dat van eiseres niet mag worden verlangd dat zij naar dat land terugkeert.
9. Eiseres vreest voorts dat zij in Spanje niet adequaat zal worden opgevangen en derhalve zal worden geconfronteerd met een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest [8] en artikel 3 van het EVRM. [9] Zij heeft deze vrees echter niet onderbouwd. Als statushouder in Spanje geniet eiseres in beginsel dezelfde rechten als Spaanse ingezetenen. Daarom mag van haar mag worden verwacht dat zij zelf inspanningen verricht om haar situatie te verbeteren en zich bij voorkomende problemen wendt tot de (hogere) Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Spaanse (hogere) autoriteiten niet bereid of in staat zijn om haar de gevraagde steun te verlenen.
10. Gelet op het voorgaande is er ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder met het oog op de terugkeer van eiseres en haar kinderen zich ervan heeft moeten vergewissen dat zij in Spanje adequaat zullen worden opgevangen.
11. Het beroep is voor het overige ongegrond.
12. Nu het beroep ten dele gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, voor zover bij het bestreden besluit is overwogen dat eiseres internationale bescherming geniet in Spanje;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het besluit in stand blijven;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,- (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.NL21.13232 (niet gepubliceerd).
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
6.NL20.17313 (niet gepubliceerd).
7.Zie de uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795)
8.Handvest grondrechten EU
9.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden