In deze zaak heeft eiser op 17 februari 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 17 januari 2021 was ingediend. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in de Vreemdelingenwet 2000, op 17 juli 2021 was verstreken zonder dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, een beslissing had genomen. Eiser heeft verweerder op 27 januari 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, aangezien het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van invloed is op de mogelijkheid om een dwangsom te verbinden aan de uitspraak. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 379,50, waarbij de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, gezien het feit dat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.