ECLI:NL:RBDHA:2022:6585

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
NL22.3011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser, die op 22 juli 2020 is ingediend, op 22 januari 2021 verstreken was. Eiser heeft verweerder op 14 oktober 2021 in gebreke gesteld, maar er is pas op 23 februari 2022 beroep ingesteld, wat de rechtbank als kennelijk gegrond heeft beoordeeld. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft ook verzocht om een dwangsom, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet mogelijk is onder de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.3011

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: D. Benschop).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met instemming van partijen uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. In het geval van eiser bedraagt de beslistermijn op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn te verlengen. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 22 juli 2020. Bij besluit van 22 maart 2021 is deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Dat besluit is echter bij besluit van 10 september 2021 weer ingetrokken, zonder dat daarbij een nieuw besluit is genomen. Verweerder had echter uiterlijk op 22 januari 2021 al een besluit moeten nemen op eisers asielaanvraag. Eiser heeft verweerder op 14 oktober 2021 dan ook rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn ruimschoots meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 23 februari 2022 het beroep heeft ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Eiser verzoekt de rechtbank te bepalen dat verweerder binnen twee weken, dan wel binnen een andere termijn die de rechtbank redelijk acht, alsnog een besluit moet nemen. Op eisers beroep is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) van toepassing, zoals die luidt met ingang van 11 juli 2021. Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet is onder meer artikel 8:55d van de Awb, waarin staat hoe de bestuursrechter de termijn voor het alsnog te nemen besluit bepaalt, buiten toepassing verklaard. Wel kan op grond van artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb een termijn worden gesteld.
5. Blijkens het dossier is eiser nog niet inhoudelijk gehoord over zijn asielaanvraag. Eiser heeft wel een ‘gehoor bescherming EU’ gehad, omdat er indicaties zijn om aan te nemen dat hij reeds internationale bescherming heeft in Griekenland. Bij brief van 10 september 2021 is aan eiser meegedeeld dat de behandeling van zijn asielaanvraag is aangehouden omdat verweerder zich aan het beraden is op de gevolgen van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 juli 2021 [1] over statushouders in Griekenland. [2] Het valt om die reden niet uit te sluiten dat eiser opnieuw zal moeten worden gehoord over zijn asielaanvraag. Conform de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 [3] zal de rechtbank daarom bepalen dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit bekendmaakt (het 8+8-wekenmodel). De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder nog meer tijd nodig heeft, aangezien dat niet blijkt uit het verweerschrift en het de rechtbank ambtshalve bekend is dat het feitenonderzoek naar de situatie voor statushouders in Griekenland op 24 juni 2022 is afgerond. [4]
6. Eiser verzoekt de rechtbank verder een dwangsom aan deze uitspraak te verbinden. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat dit niet mogelijk is, omdat in artikel 1 van de Tijdelijke wet afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb buiten toepassing zijn verklaard. Eiser heeft echter gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022, [5] waarin artikel 1 van de Tijdelijke wet deels onverbindend is verklaard.
7. Deze rechtbank en zittingsplaats volgt het oordeel in de door eiser aangehaalde uitspraak niet. [6] In navolging van zittingsplaats Rotterdam [7] is deze zittingsplaats van oordeel dat met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag geen Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. Deze rechtbank en zittingsplaats is dan ook van oordeel dat de Tijdelijke wet niet (deels) onverbindend is, zodat geen nadere dwangsom aan deze uitspraak kan worden verbonden.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 2021-2022, 32 317, nr. 719.
4.https://www.rijksoverheid.nl/documenten/ambtsberichten/2022/06/24/verslag-feitenonderzoek-naar-statushouders-in-griekenland-juni-2022.
6.Aldus ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3930.
7.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 22 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:402.