ECLI:NL:RBDHA:2022:6395
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden, waarop eiser instemmend heeft gereageerd. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd, waardoor de rechtbank uitspraak doet op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn asielaanvraag op 10 juli 2021 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 10 januari 2022 een beslissing moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 18 januari 2022 in gebreke gesteld en heeft op 7 februari 2022 het beroep ingesteld, dat kennelijk gegrond is.
De rechtbank stelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, en dat de termijn voor het alsnog te nemen besluit op zestien weken wordt bepaald, conform het 8+8-wekenmodel. De partijen zijn verdeeld over de mogelijkheid om een nadere dwangsom aan de uitspraak te verbinden. De rechtbank volgt het oordeel van andere uitspraken niet en concludeert dat de Tijdelijke wet niet onverbindend is, waardoor geen nadere dwangsom kan worden verbonden aan de uitspraak. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, en draagt verweerder op om binnen zestien weken een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser.