ECLI:NL:RBDHA:2022:6395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL22.1968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden, waarop eiser instemmend heeft gereageerd. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd, waardoor de rechtbank uitspraak doet op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn asielaanvraag op 10 juli 2021 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 10 januari 2022 een beslissing moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 18 januari 2022 in gebreke gesteld en heeft op 7 februari 2022 het beroep ingesteld, dat kennelijk gegrond is.

De rechtbank stelt dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, en dat de termijn voor het alsnog te nemen besluit op zestien weken wordt bepaald, conform het 8+8-wekenmodel. De partijen zijn verdeeld over de mogelijkheid om een nadere dwangsom aan de uitspraak te verbinden. De rechtbank volgt het oordeel van andere uitspraken niet en concludeert dat de Tijdelijke wet niet onverbindend is, waardoor geen nadere dwangsom kan worden verbonden aan de uitspraak. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 379,50, en draagt verweerder op om binnen zestien weken een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.1968

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.A. Berghuis),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M. Noslin).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden. Eiser heeft hierop instemmend gereageerd. Verweerder heeft niet binnen de daartoe gestelde termijn gereageerd. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. In het geval van eiser bedraagt de beslistermijn op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn te verlengen. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 10 juli 2021. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 10 januari 2022 een beslissing had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 18 januari 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 7 februari 2022 het beroep heeft ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op eisers beroep is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) van toepassing, zoals die luidt met ingang van 11 juli 2021. Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet is onder meer artikel 8:55d van de Awb, waarin staat hoe de bestuursrechter de termijn voor het alsnog te nemen besluit bepaalt, buiten toepassing verklaard. Wel kan op grond van artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb een termijn worden gesteld. Conform de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [1] , en omdat eiser nog niet inhoudelijk over zijn asielaanvraag is gehoord, zal de rechtbank deze termijn bepalen op zestien weken (het 8+8-wekenmodel).
5. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de rechtbank aan deze uitspraak een nadere dwangsom kan verbinden. In het verweerschrift wijst verweerder erop dat afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb door de Tijdelijke wet buiten toepassing zijn verklaard. Eiser wijst echter op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022 [2] en de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 april 2022 [3] , waarin dit onderdeel van de Tijdelijke wet onverbindend is verklaard.
6. Deze rechtbank en zittingsplaats volgt het oordeel in de door eiser aangehaalde uitspraken niet. [4] Voor zover eiser zich beroept op het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel [5] is deze rechtbank en zittingsplaats in navolging van de hiervoor genoemde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van oordeel dat een dergelijk beroep niet kan slagen omdat de asielprocedure diverse wezenlijke verschillen kent ten opzichte van andere procedures. Voor zover eiser zich beroept op het recht op een daadwerkelijk en effectief rechtsmiddel [6] is deze rechtbank en zittingsplaats in navolging van zittingsplaats Rotterdam [7] van oordeel dat dit beroep niet kan slagen omdat met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag geen Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. Deze rechtbank en zittingsplaats is dan ook van oordeel dat de Tijdelijke wet niet (deels) onverbindend is, zodat geen nadere dwangsom aan deze uitspraak kan worden verbonden.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

4.Aldus ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3930.
5.Zoals onder meer uiteengezet in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 december 1976 (
6.Zoals onder meer neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 22 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:402.