ECLI:NL:RBDHA:2022:6583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
NL22.5651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend en heeft besloten om uitspraak te doen zonder zitting, op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft zijn asielaanvraag op 24 juli 2021 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 24 januari 2022 een beslissing moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 25 januari 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, maar heeft pas op 1 april 2022 beroep ingesteld, wat kennelijk gegrond is verklaard.

De rechtbank heeft overwogen dat de beslistermijn voor de asielaanvraag zes maanden bedraagt en dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om deze termijn te verlengen. Eiser heeft verzocht om een termijn te stellen voor het nemen van een besluit, maar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND is van toepassing, waardoor de rechtbank geen dwangsom kan opleggen. De rechtbank heeft echter wel bepaald dat verweerder binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 379,50, en heeft verweerder veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.5651

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. B.J. Riesebos),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
De rechtbank heeft het voornemen geuit om uitspraak te doen zonder een zitting te houden. Partijen hebben daarop niet binnen de gestelde termijn gereageerd. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. In het geval van eiser bedraagt de beslistermijn op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn te verlengen. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend op 24 juli 2021. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 24 januari 2022 een beslissing had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 25 januari 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 1 april 2022 het beroep heeft ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Eiser verzoekt de rechtbank te bepalen dat verweerder binnen twee weken, dan wel binnen een termijn die de rechtbank redelijk acht, alsnog een besluit moet nemen. Op eisers beroep is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) van toepassing, zoals die luidt met ingang van 11 juli 2021. Op grond van artikel 1 van de Tijdelijke wet is onder meer artikel 8:55d van de Awb, waarin staat hoe de bestuursrechter de termijn voor het alsnog te nemen besluit bepaalt, buiten toepassing verklaard. Wel kan op grond van artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb een termijn worden gesteld.
5. Blijkens het dossier is eiser al inhoudelijk gehoord over zijn asielaanvraag, maar bestaan er indicaties dat hij reeds internationale bescherming heeft in Griekenland. Bij brief van 7 maart 2022 is aan eiser meegedeeld dat de behandeling van zijn asielaanvraag is aangehouden omdat verweerder zich aan het beraden is op de gevolgen van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 juli 2021 [1] over statushouders in Griekenland. [2] Het valt om die reden niet uit te sluiten dat eiser opnieuw zal moeten worden gehoord over zijn asielaanvraag. Conform de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020 [3] zal de rechtbank daarom bepalen dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit bekendmaakt (het 8+8-wekenmodel). De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder nog meer tijd nodig heeft, aangezien er geen verweerschrift is ingediend en het de rechtbank ambtshalve bekend is dat het feitenonderzoek naar de situatie voor statushouders in Griekenland op 24 juni 2022 is afgerond. [4]
6. Eiser verzoekt de rechtbank verder een dwangsom aan deze uitspraak te verbinden. Daarbij heeft hij gewezen op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 24 maart 2022, [5] waarin artikel 1 van de Tijdelijke wet deels onverbindend is verklaard.
7. Deze rechtbank en zittingsplaats volgt het oordeel in de door eiser aangehaalde uitspraak niet. [6] In navolging van zittingsplaats Rotterdam [7] is deze zittingsplaats van oordeel dat met een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag geen Unierecht ten uitvoer wordt gebracht. Deze rechtbank en zittingsplaats is dan ook van oordeel dat de Tijdelijke wet niet (deels) onverbindend is, zodat geen nadere dwangsom aan deze uitspraak kan worden verbonden.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 379,50 (driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Kamerstukken II 2021-2022, 32 317, nr. 719.
4.https://www.rijksoverheid.nl/documenten/ambtsberichten/2022/06/24/verslag-feitenonderzoek-naar-statushouders-in-griekenland-juni-2022.
6.Aldus ook de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 22 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3930.
7.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, 22 januari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:402.