ECLI:NL:RBDHA:2021:5801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
8 juni 2021
Zaaknummer
19/6863 & 19/6997
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van persoonsgebonden budget en afkeuring zorgovereenkomst in het kader van de Wet langdurige zorg

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 mei 2021, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de intrekking van het persoonsgebonden budget (pgb) van eiser en de afkeuring van een zorgovereenkomst. Eiser had een pgb ontvangen voor de jaren 2017 en 2018, maar de rechtbank oordeelde dat de door eiser ingekochte zorg bij zorgverlener Weal City niet kwalificeerde als Wlz-zorg. Dit leidde tot een verlaging van de subsidie en een terugvordering van eerder ontvangen bedragen. Eiser had in die jaren geen zorg ingekocht of ontvangen, wat resulteerde in een ongegrondverklaring van zijn beroep tegen de intrekking van het pgb. Daarnaast werd de zorgovereenkomst over 2019 afgekeurd, omdat eiser niet kon aantonen dat hij Wlz-zorg had ontvangen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond en het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk, omdat eiser geen procesbelang meer had. De uitspraak benadrukt de verplichtingen die aan een pgb zijn verbonden en de noodzaak om aan te tonen dat de ingekochte zorg daadwerkelijk Wlz-zorg betreft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 19/6863 en 19/6997

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Eerkes),
en

CZ Zorgkantoren, Zorgkantoor Haaglanden, verweerder

(gemachtigde: mr. S.A.M. Clijsen).

Procesverloop

In een eerste besluit van 21 maart 2019 (primair besluit I) heeft verweerder het aan eiser toegekende persoonsgebonden budget (pgb) in het kader van de Wet langdurige zorg (Wlz) met ingang van 1 mei 2019 ingetrokken en de verantwoording over 2017 en 2018 wat betreft zorgverlener [zorgverlener] afgekeurd.
In een tweede besluit van 21 maart 2019 (primair besluit II) heeft verweerder het persoonsgebonden budget (pgb) van eiser in het kader van de Wlz vastgesteld voor het jaar 2017 en van eiser een bedrag van € 9.550,- teruggevorderd.
In een derde besluit van 21 maart 2019 (primair besluit III) heeft verweerder het pgb van eiser in het kader van de Wlz vastgesteld voor het jaar 2018 en van eiser een bedrag van € 18.001,- teruggevorderd.
In het besluit van 22 maart 2019 (primair besluit IV) heeft verweerder geweigerd de door eiser gesloten zorgovereenkomst met "Care in Care" te accepteren (lees: afgekeurd).
In het besluit van 13 september 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I, II en III ongegrond verklaard.
In een ander besluit van 13 september 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit IV ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit I is geregistreerd onder nummer SGR 19/6863. Het beroep tegen bestreden besluit II is geregistreerd onder nummer 19/6997.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 10 februari 2021. Eiser heeft daaraan deelgenomen samen met zijn echtgenote, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2017 en 2018 een pgb verleend voor Wlz-zorg. Voor 2017 bedroeg het budget € 56.602,78 en voor 2018 € 57.815,89. In 2017 en 2018 is daarvan via maandelijks door de SVB overgemaakte bedragen, in totaal € 9.550,- en € 18.001,- betaald aan zorgverlener Stichting [zorgverlener] ( [zorgverlener] ). De echtgenote van eiser is als zorgverlener ook uit de pgb's betaald.
1.2 Verweerder heeft op 16 maart 2018 een anonieme melding ontvangen over fraude/misleiding bij [zorgverlener] , waarbij ook de namen van eiser en zijn vrouw zijn genoemd. Daarnaast is verweerder ermee bekend geworden dat [zorgverlener] in het Extern Verwijzings Register (EVR) van Stichting Centraal Informatie Systeem [1] is geregistreerd. Dit is een landelijke lijst van personen/bedrijven die in verband worden gebracht met fraude. Zorgverzekeraar VGZ N.V. heeft [zorgverlener] op 28 juli 2017 bij het EVR aangemeld.
Verweerder heeft naar aanleiding hiervan onderzoek gedaan bij eiser en [zorgverlener] . Verweerder heeft van eiser declaratieformulieren en facturen opgevraagd waaruit blijkt wat voor soort zorg hij heeft ingekocht en wie die heeft verleend, alsmede inhoudsbeschrijvingen van de ingekochte zorgfunctie begeleiding. Aan [zorgverlener] heeft verweerder om meerdere gegevens gevraagd, waaronder alle zorgovereenkomsten met eiser, de urenspecificaties van de aan eiser geleverde zorg, een overzicht van medewerkers die die zorg hebben geleverd, salarisstroken van de medewerkers, werkroosters/zorgplanning, werkbriefjes indien er in de thuissituatie zorg is geleverd en indien van toepassing, alle afgetekende presentielijsten van de dagbesteding, en indien begeleiding is geleverd, het daarbij behorende zorgplan. Verweerder heeft ook een medewerkster van [zorgverlener] (mevrouw N. Z.) gevraagd gespecificeerd op te geven welke zorg zij namens [zorgverlener] aan eiser heeft geleverd.
1.3 [zorgverlener] is op 27 december 2018 failliet verklaard. De (voormalig) bestuurder van [zorgverlener] heeft op 18 januari 2019 de eenmanszaak Care in Care bij de Kamer van Koophandel geregistreerd.
1.4 De resultaten van het onder 1.2. bedoelde onderzoek zijn voor verweerder aanleiding geweest om het pgb van eiser met ingang van 1 mei 2019 in te trekken (primair besluit III), op de grond dat er ernstige bezwaren zijn tegen de inkoop van zorg bij de door eiser gewenste zorgverleners. In dat besluit heeft verweerder ook meegedeeld dat hij de verantwoording van het pgb over 2017 en 2018 afkeurt voor zover het de betalingen aan [zorgverlener] betreft, omdat eiser niet inzichtelijk en aantoonbaar heeft gemaakt dat de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd. In de primaire besluiten I en II zijn de afgekeurde bedragen van eiser teruggevorderd.
1.5 In primair besluit IV heeft verweerder een zorgovereenkomst tussen eiser en Care in Care van 1 maart 2019 afgekeurd en eiser meegedeeld dat hij van zijn pgb geen zorg bij die zorgverlener mag inkopen.
2.1. In het bestreden besluit I heeft verweerder de primaire besluiten I tot en met III gehandhaafd. De afkeuring van de aan [zorgverlener] betaalde bedragen berust in de kern op verweerders standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichtingen die behoren bij het pgb, omdat hij met het pgb enkel Wlz-zorg mag inkopen en niet is aangetoond dat hij in 2017 en 2018 van [zorgverlener] Wlz-zorg ontving. In bezwaar is gebleken dat eiser bij [zorgverlener] verschillende activiteiten heeft ondernomen, maar die zijn te kwalificeren als vrijetijdsbesteding en niet als Wlz-zorg. Omdat de betalingen daarom ten onrechte uit het pgb zijn verricht stelt verweerder het pgb voor die jaren lager vast en vordert hij de onverschuldigd betaalde bedragen terug. De intrekking van het pgb per 1 mei 2019 heeft verweerder mede gebaseerd op de omstandigheid dat eiser niet aan de aan de pgb verbonden verplichtingen heeft voldaan.
2.2. Bestreden besluit II, waarbij verweerder de afkeuring van eisers zorgovereenkomst met Care in Care heeft gehandhaafd, berust op het standpunt dat de zorg die Care in Care gezien de zorgovereenkomst aan eiser verleent, niet kan worden gekwalificeerd als
Wlz-zorg.
3.1 Eiser heeft tegen bestreden besluit I samengevat het volgende aangevoerd. Verweerder heeft in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor gehandeld, nu eiser niet heeft kunnen reageren op de EVR registratie van [zorgverlener] . Hij kent de aard van die melding niet en weet ook niet wie de fraude heeft vastgesteld. De beschuldigingen in de anonieme brief zijn niet aangetoond, terwijl verweerder zijn besluit hierop wel mede baseert. Eiser stelt voorts dat hij met de door hem ingeleverde stukken voldoende duidelijk heeft gemaakt dat hij Wlz-zorg heeft ingekocht. Op het standpunt dat de ingekochte zorg geen Wlz-zorg is, maar vrijetijdsbesteding, heeft eiser niet kunnen reageren, omdat verweerder hem daarmee niet heeft geconfronteerd. Ook dat is volgens eiser schending van het hoor/wederhoor beginsel. Verder had verweerder bij een juiste belangenafweging niet tot het bestreden besluit kunnen komen.
3.2 Wat betreft bestreden besluit II is eiser van mening dat hij aan alle vereisten voor het pgb heeft voldaan en heeft aangetoond dat hij wel Wlz-zorg heeft ontvangen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Het beroep tegen bestreden besluit I (reg. nr. 19/6863)- de in 2017 en 2018 aan [zorgverlener] betaalde bedragen4.1 In beroep is in geschil of eiser zich aan de aan het pgb verbonden verplichtingen heeft gehouden, meer specifiek of hij het pgb, voor zover daarvan betalingen werden gedaan aan [zorgverlener] , heeft besteed aan Wlz-zorg (artikelen 5.17 en 5.18 Regeling langdurige zorg (Rlz) gelezen in samenhang met artikel 3.3.3. en 3.1.1. Wlz). Daarbij staat niet (meer) ter discussie dat eiser heeft deelgenomen aan door [zorgverlener] als 'begeleiding-groep' aangeboden activiteiten, maar wel in welke mate dat het geval was en of die activiteiten vallen onder Begeleiding in de zin van de Wlz (artikel 1.1.1).
4.2 Onder begeleiding wordt in de Wlz verstaan activiteiten waarmee een persoon wordt ondersteund bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen en bij het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. [2] Die activiteiten zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid, zoals het leren en toepassen van kennis, communicatie, mobiliteit en tussenmenselijke interacties en relaties. Het gaat daarbij niet om de elementen die bij het domein van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 behoren als begeleiding gericht op maatschappelijke participatie. [3] Begeleiding of dagbesteding in de Wlz omvat recreatieve of sociaal-culturele activiteiten waaraan de mensen in de Wlz een bepaalde mate van structuur overhouden en die bijdragen aan een verhoging van de kwaliteit van leven. Bij deze begeleiding hoort ook een bepaalde mate van toezicht
.Onder de Wlz is begeleiding erop gericht om de zelfredzaamheid van een persoon te handhaven of te bevorderen en verwaarlozing of opname in een instelling te voorkomen. [4] 4.3 In de tussen eiser en [zorgverlener] gesloten zorgovereenkomst staat dat de werkzaamheden van [zorgverlener] bestaan uit "groep-begeleiding op het gebied van Schilderij/ Meditatie".,. In de zorgbeschrijving is onder meer opgenomen dat de zorgverlener begeleiding biedt bij tekenen, schilderen en meditatie, waarbij eiser onder begeleiding leert een harmonisch samenspel van kleuren te schilderen, waardoor eisers krachten worden aangesproken, hij in evenwicht komt en een gevoel van zelfvertrouwen, concentratie en ontspanning terugkrijgt. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze beschrijving niet worden afgeleid dat sprake is van begeleiding als bedoeld in de Wlz, omdat de beschreven activiteiten niet gericht zijn op het aanbrengen en behouden van structuur in en regie over het persoonlijk leven. [5] 4.4 Ook anderszins is niet duidelijk geworden dat de door [zorgverlener] geboden activiteiten in geval van eiser te kwalificeren zijn als begeleiding in de zin van de Wlz Volgens de ingeleverde roosters/overzichten bestonden de activiteiten bij [zorgverlener] naast schilderen en meditatie onder meer ook uit wandelen, muziekles en boek lezen. Volgens eiser heeft hij hieraan bij wijze van dagbesteding deelgenomen. Het is zo dat activiteiten in het kader van dagbesteding, zoals tekenen en schilderen, kunnen worden aangemerkt als begeleiding wanneer deze activiteiten worden ingezet als middel om te komen tot een passende dagbesteding met als doel het ondersteunen bij en het oefenen met het aanbrengen van een dag- en weekstructuur en het voorkomen van terugval. Is dat het geval, dan is niet slechts sprake van vrijetijdsbesteding. [6] Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in zijn situatie moet worden uitgegaan. Er is geen zorgplan- of beschrijving waar dit uit blijkt. Volgens eiser stond het hem ook vrij om al dan niet aan de activiteiten deel te nemen. Uit de ingeleverde stukken, waaronder een aantal niet ondertekende aanwezigheidsoverzichten, blijkt voorts niet hoeveel uur per week eiser dat daadwerkelijk heeft gedaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de zorgbeschrijving deze andere activiteiten niet noemt en dat de door mevrouw Z. gegeven verklaring dat zij eiser 26 uur per week zorg in de vorm van schilderen/ meditatie verleende, niet aansluit bij die andere activiteiten en evenmin bij het feit dat ook diverse andere zorgverleners zijn genoemd. De verstrekte informatie is daarmee niet inzichtelijk en eenduidig. Dat en in hoeverre de activiteiten bij [zorgverlener] niet slechts bestonden uit vrijetijdbesteding maar (ook) uit op zelfredzaamheid gerichte activiteiten in de zin van de Wlz, kan gelet op het voorgaande dan ook niet worden vastgesteld. Eisers stelling dat de zorg in natura die hij nu van WZH Nieuw Berkendael krijgt dezelfde activiteiten omvat als destijds de zorg van [zorgverlener] , maakt dat niet anders. Daargelaten dat eiser geen concrete zorginformatie van WZH Nieuw Berkendael heeft overgelegd, laat zijn stelling onverlet dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat en in hoeverre de zorg die hij van [zorgverlener] heeft betrokken in zijn geval als Wlz-zorg kan worden gekwalificeerd. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van Wlz-zorg en dat activiteiten waaraan eiser heeft deelgenomen als vrijetijdsbesteding te beschouwen zijn.
4.5 Eisers stelling dat verweerder door het eerst in bezwaar innemen van dit standpunt zou hebben gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor volgt de rechtbank niet. Verweerder mag bij de heroverweging in bezwaar aan het bestreden besluit een andere motivering ten grondslag leggen dan aan het primaire besluit. Eiser is voorafgaand daaraan gehoord, waarbij aan de orde is geweest welke zorg (volgens eiser) door [zorgverlener] is verleend.
4.6 Verweerder heeft in de toekenningsbeschikking 2017 en 2018 eiser gewezen op de aan het pgb verbonden verplichtingen, waaronder de verplichting dat hij met een pgb alleen Wlz-zorg mag inkopen. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zich niet aan deze verplichting heeft gehouden. Verweerder was daarom bevoegd om de subsidie (het pgb) over het jaar 2017 en 2018 lager vast te stellen met de aan [zorgverlener] betaalde bedragen. Niet in geschil is dat verweerder dat heeft gedaan en daarom bevoegd was de betreffende bedragen als onverschuldigd betaald terug te vorderen. Eisers beroepsgrond dat verweerder bij de terugvordering een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt, treft geen doel. Verweerder moet de bevoegdheid om een pgb terug te vorderen uitoefenen met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. [7] Verweerder heeft in zijn belangenafweging tot uitgangspunt mogen nemen dat eiser er bewust voor heeft gekozen om de zorg via een pgb te ontvangen. De verplichtingen die daarbij horen zijn hem bekend gemaakt. Het nakomen daarvan behoort tot de verantwoordelijkheid van eiser. [8] De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft aangevoerd er niet toe leidt dat zijn belang bij het niet hoeven terugbetalen van een deel van het hem over 2017 en 2018 toegekende pgb zwaarder zou moeten wegen dan verweerders belang bij de handhaving van de toepasselijke regels, die ten dienste staan van een doelmatige besteding van algemene middelen.
- intrekking van het pgb met ingang van 1 mei 20194.7 Op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder b., van de Awb kan verweerder, zolang de subsidie nog niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken dan wel ten nadele van eiser wijzigen, indien deze niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Op grond van artikel 5.20, tweede lid, aanhef en onderdeel b en c, van de Rlz, is verweerder bevoegd de toekenningsbeschikking in te trekken met ingang van de dag waarop de verzekerde, (…) de opgelegde verplichtingen niet nakomt (…) dan wel indien de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen.
4.8 Eiser heeft (in 2017 en 2018) niet voldaan aan een aan het pgb verbonden verplichtingen, in die zin dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij van zijn pgb bij [zorgverlener] Wlz-zorg heeft ingekocht. Al om die reden was verweerder, nu ten tijde van belang de subsidie voor 2019 nog niet was vastgesteld, bevoegd het pgb voor 2019 in te trekken. Verweerder moet de bevoegdheid om een pgb in te trekken uitoefenen met inachtneming van het geschreven en ongeschreven recht, daaronder begrepen de in artikel 3:4 van de Awb neergelegde verplichting tot evenredige belangenafweging. In wat eiser heeft aangevoerd tegen de intrekking van het pgb per 1 mei 2019 ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder bij afweging van die belangen niet in redelijkheid van zijn intrekkingsbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Met de intrekking van het pgb en in plaats daarvan verstrekken van zorg in natura, is beter verzekerd dat eiser kwalitatief verantwoorde Wlz-zorg krijgt. Bovendien loopt eiser zo niet het risico dat hij opnieuw met hoge terugvorderingen wordt geconfronteerd.
Het beroep tegen bestreden besluit II ( reg. nr. 19/6997) – afkeuring zorgovereenkomst4.9 De rechtbank stelt ambtshalve aan de orde of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van dit beroep. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [9] is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift daarmee nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
4.10 Verweerder heeft eisers zorgovereenkomst met Care in Care afgekeurd, waardoor eiser daar met een pgb geen zorg mag inkopen. De rechtbank stelt vast dat het besluit tot afkeuring alleen maar rechtsgevolg heeft gehad voor de periode van januari 2019 tot 1 mei 2019. Per laatstgenoemde datum is het pgb van eiser immers ingetrokken en krijgt eiser alleen nog zorg in natura. Het gaat dus om een afgebakende periode in het verleden. Ter zitting is vast komen te staan dat eiser in de periode van januari 2019 tot 1 mei 2019 geen zorg bij Care in Care heeft ingekocht of heeft ontvangen. Een inhoudelijke beoordeling van dit beroep kan in het gunstigste geval leiden tot het alsnog goedkeuren van eisers zorgovereenkomst met Care in Care. Dat heeft echter voor eiser geen betekenis meer, omdat hij niet met terugwerkende kracht zorg kan inkopen. Procesbelang kan eventueel ook nog aanwezig zijn wanneer een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang is voor een toekomstige periode. Daarvan is hier echter naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake. Eiser ontvangt nu zorg in natura. Zou hij in de toekomst opnieuw een pgb willen ontvangen, dan zal een aanvraag daartoe op eigen merites worden beoordeeld. Gelet hierop heeft eiser dus geen procesbelang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep met reg. nr. 19/6997. De rechtbank zal dat beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
5. Het beroep tegen bestreden besluit I is ongegrond. Het beroep tegen bestreden besluit II is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep met reg. nr.19/6863 ongegrond;
- verklaart het beroep met reg. nr. 19/6997 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2021.
griffier
Rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak mede te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.https://www.stichtingcis.nl/nl-nl/consumenten/duurregistraties.aspx
2.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 oktober 2016; ECLI:NL:CRVB:2016:3715
3.TK 2013/14, 33891, nr. 3, pag. 136
4.TK 2013/14, 33891, nr. 3, pag. 21
5.vergelijk de uitspraak van de CRvB van 16 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4578
6.zie de uitspraak van de CRvB van 29 april 2015; ECLI:NL:CRVB:2015:1337
7.zie de uitspraak van de CRvB van 24 oktober 2018; ECLI:NL:CRVB:2018:3324
8.zie de uitspraak van de CRvB van 3 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4035
9.zie de uitspraak van de CRvB van 25 maart 2020; ECLI:NL:CRVB:2020:774