ECLI:NL:CRVB:2018:3324
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de invordering van eigen bijdrage zorg door CAK en de toepassing van zorgvuldigheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. H.A. van der Kleij, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het CAK om een bedrag van € 11.115,94 aan eigen bijdrage zorg te vorderen. De appellant ontving zorg met verblijf van Stichting [naam stichting] en was verplicht om eigen bijdragen te betalen op basis van de AWBZ en de Wlz. Het CAK had eerder de eigen bijdrage voor verschillende jaren vastgesteld en een factuur gestuurd voor de nagevorderde bedragen. De appellant betwistte de invordering en stelde dat het CAK in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het beginsel van evenredige belangenafweging had gehandeld.
De Raad heeft vastgesteld dat de vaststelling van de eigen bijdrage voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 2 juni 2015 niet in geschil is. De Raad oordeelde dat het CAK geen bevoegdheid had om de geldschuld kwijt te schelden en dat de invordering niet in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel. De Raad wees erop dat het CAK een betalingsregeling had getroffen met de appellant en dat er rekening gehouden moest worden met de beslagvrije voet. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.