ECLI:NL:CRVB:2020:774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
18/3838 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van procesbelang in zorgbijdragezaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] tegen het CAK. De zaak betreft de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) die betrokkene, geboren in 1953, verschuldigd was. Betrokkene ontving zorg in de vorm van een modulair pakket thuis en had een eigen bijdrage vastgesteld op € 159,26 per maand. Na bezwaar tegen dit besluit en de daaropvolgende factuur, heeft het CAK de eigen bijdrage herzien naar € 23,- per maand na het overlijden van betrokkene op 1 september 2017.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en de beroepen tegen de herziening van de eigen bijdrage ongegrond. Appellanten hebben in hoger beroep gesteld dat de aangevallen uitspraak onjuist is en dat zij nog procesbelang hebben, omdat zij aandacht willen vragen voor tegenstrijdige wetgeving en de handelwijze van het CAK.

De Raad heeft echter geoordeeld dat appellanten geen procesbelang meer hebben, omdat de gevolgen van de uitspraak hen niet meer raken. De Raad heeft vastgesteld dat het resultaat dat appellanten nastreven, namelijk vernietiging van de aangevallen uitspraak, geen feitelijke betekenis meer heeft, aangezien de eigen bijdrage niet meer op hen verhaald zal worden. Daarom is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. CAK is wel verplicht om het betaalde griffierecht te vergoeden aan appellanten.

Uitspraak

18.-3838 WLZ

Datum uitspraak: 25 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juli 2018, 17/1594 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [betrokkene] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellanten)

CAK

PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft [Y.] hoger beroep ingesteld.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Namens appellanten zijn verschenen [X.] ( [X.] ) – de echtgenoot van [betrokkene] (betrokkene) – en [Y.] . CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Knoester.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene, geboren in 1953, was in 2016 geïndiceerd voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Zij ontving deze zorg in de vorm van een modulair pakket thuis. Op grond van de Wlz en het Besluit langdurige zorg was betrokkene maandelijks een bijdrage verschuldigd voor de kosten van de zorg (eigen bijdrage).
1.2.
Bij besluit van 4 januari 2017 heeft CAK de door betrokkene te betalen eigen bijdrage per 25 januari 2016 vastgesteld op € 159,26 per maand.
1.3.
Met een factuur van 20 januari 2017 heeft CAK betrokkene voor de periode van 25 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een bedrag van € 1.788,51 aan eigen bijdrage in rekening gebracht.
1.4.
Namens betrokkene heeft [Y.] tegen zowel het besluit van 4 januari 2017 als de factuur van 20 januari 2017 bezwaar gemaakt.
1.5.
Bij besluit van 28 februari 2017 (bestreden besluit 1) heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 4 januari 2017 en de factuur van 20 januari 2017 ongegrond verklaard.
1.6.
Betrokkene is op 1 september 2017 overleden.
1.7.
Bij besluit van 14 september 2017 (bestreden besluit 2) heeft CAK de eigen bijdrage van betrokkene voor de periode van 25 januari 2016 tot en met 31 december 2016 herzien en vastgesteld op € 23,- per maand.
1.8.
Met een factuur van 22 september 2017 (bestreden besluit 3) heeft CAK naar aanleiding van bestreden besluit 2, voor zover in dit geval van belang, voor de periode van
25 januari 2016 tot en met 31 december 2016 een bedrag van € 258,29 aan eigen bijdrage in rekening gebracht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1
niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard en bepaald dat CAK het betaalde griffierecht en de proceskosten vergoedt.
3. Appellanten hebben de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden voor zover daarbij het beroep tegen bestreden besluiten 2 en 3 ongegrond is verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft CAK zijn brief aan [Y.] van 30 november 2017 overgelegd. In deze brief is, voor zover in dit geval van belang, vermeld dat CAK het niet wenselijk acht om [X.] , na het aflopen van zijn schuldsaneringstraject, te confronteren met de schuld die voortvloeit uit de verschuldigdheid van de eigen bijdrage van betrokkene. Daarom zal CAK de andere erfgenamen van betrokkene benaderen voor deze schuld. Vervolgens heeft CAK zijn brief van 7 februari 2020 aan [Y.] overgelegd. Hierin vermeldt CAK expliciet dat de openstaande vordering betreffende de eigen bijdrage van betrokkene niet meer op [X.] , noch op de andere erfgenamen zal worden verhaald. CAK heeft hierbij benadrukt dat bestreden besluiten 2 en 3 niet worden ingetrokken, maar dat de beslissing om de vorderingen niet meer op appellanten te verhalen een civielrechtelijke afweging betreft.
3.2.
Appellanten hebben zich naar aanleiding van voormelde brieven op het standpunt gesteld dat zij nog procesbelang hebben, omdat de aangevallen uitspraak niet juist is en moet worden vernietigd en omdat zij aandacht willen vragen voor tegenstrijdige wetgeving en de manier waarop CAK in deze procedure heeft gehandeld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Appellanten kunnen geen procesbelang ontlenen aan de gestelde onjuistheid van de aangevallen uitspraak. Vernietiging van de aangevallen uitspraak kan voor appellanten immers geen feitelijke betekenis meer hebben, omdat het gevolg van deze uitspraak, namelijk dat zij de eigen bijdrage van betrokkene alsnog moeten betalen, niet langer aan de orde is.
4.3.
Gelet op het voorgaande hebben appellanten geen procesbelang in de hiervoor bedoelde zin. Dit betekent dat het hoger beroep van appellanten wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding. Ter zitting is besproken dat CAK het in hoger beroep betaalde griffierecht zal vergoeden, mede omdat door de handelwijze van CAK pas kort voor de zitting bekend was dat de eigen bijdrage niet meer bij enige appellant zou worden ingevorderd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat CAK aan appellanten het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 126,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
25 maart 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) G.S.M. van Duinkerken