ECLI:NL:RBDHA:2021:2384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
SGR 20/774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve aanpassing van de nationaliteit in de Basisregistratie Personen (BRP) zonder ruimte voor belangenafweging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin de nationaliteit van haar minderjarige kinderen ambtshalve in de Basisregistratie Personen (BRP) is aangepast naar de Pakistaanse nationaliteit. Dit besluit volgde op de intrekking van het Nederlanderschap van de vader van de kinderen, die op 15 juni 2006 was genaturaliseerd tot Nederlander. De rechtbank oordeelt dat de Wet BRP geen ruimte biedt voor een belangenafweging in deze procedure. De rechtbank stelt vast dat de kinderen, na de intrekking van het Nederlanderschap van hun vader, niet van een Nederlander afstammen en derhalve de Pakistaanse nationaliteit hebben. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt, maar de rechtbank concludeert dat dit niet mogelijk is binnen het kader van de Wet BRP. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de registratie van de nationaliteit van de kinderen correct is uitgevoerd. De uitspraak benadrukt het belang van de betrouwbaarheid van gegevens in de BRP en de noodzaak om een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap in te dienen bij de familiekamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

voor haar minderjarige kinderen
[minderjarige kinderen],
(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Topaloglu en mr. S.S. Amir).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder ambtshalve in de Basisregistratie Personen (BRP) geregistreerd dat de minderjarige kinderen van eiseres de Pakistaanse nationaliteit hebben.
Bij besluit van 11 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben een nader stuk ingediend.
De zitting was op 17 februari 2021 (aangehouden) en 26 februari 2021 (inhoudelijk) via een Skypeverbinding. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig. V. Sharma was de tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Samenvatting
1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht in de BRP heeft geregistreerd dat de minderjarige kinderen van eiseres de Pakistaanse nationaliteit hebben. De Wet BRP en het systeem van de registratie van persoonsgegevens bieden geen ruimte voor een belangenafweging. De vraag of de kinderen, na afweging van alle belangen, de Nederlandse nationaliteit hebben, zal moeten worden beantwoord in een procedure tot vaststelling van het Nederlanderschap. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Waar gaat deze zaak over?
2. De vader van de kinderen is op 15 juni 2006 genaturaliseerd tot Nederlander. Daarna zijn de kinderen geboren. Steeds is aangenomen dat zij door afstamming Nederlander zijn geworden (artikel 3, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)). Op 5 juni 2018 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst echter het Nederlanderschap van de vader met terugwerkende kracht ingetrokken. Uit internationaal onderzoek is gebleken dat hij identiteitsfraude heeft gepleegd.
3. Verweerder heeft op 16 juli 2019 ambtshalve in de BRP de Nederlandse nationaliteit van de kinderen onjuist verklaard. Vervolgens heeft verweerder bij het primaire besluit ambtshalve in de BRP geregistreerd dat de kinderen de Pakistaanse nationaliteit hebben. Achteraf bezien stammen zij niet van een Nederlander af. Op grond van Pakistaans recht hebben de kinderen de Pakistaanse nationaliteit. In bezwaar heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
4. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder een belangenafweging had moeten maken. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank partijen hierover schriftelijk vragen gesteld.
Wat zijn de regels?
5. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Volgens haar volgt uit literatuur [1] en jurisprudentie [2] dat dit wel had gemoeten. Het primaire en het bestreden besluit hebben tot gevolg dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit - en daarmee het burgerschap van de Europese Unie - zijn verloren. Het gaat om een vorm van intrekking van die nationaliteit, die verstrekkende gevolgen heeft.
7. Verweerder meent dat de Wet BRP geen ruimte biedt voor een belangenafweging. Volgens hem moet eiseres daarvoor een verzoek doen tot vaststelling van het Nederlanderschap van haar kinderen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres de beroepsgronden in het beroepschrift van 26 februari 2020 ingetrokken.
9. Vaststaat dat de intrekking van het Nederlanderschap van de vader van de kinderen tot gevolg heeft dat hij geacht wordt nooit Nederlander te zijn geweest. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van eiseres dat haar kinderen de Nederlandse nationaliteit en daarmee het burgerschap van de Europese Unie zijn verloren als gevolg van het primaire en het bestreden besluit. Het is immers de intrekking van het Nederlanderschap van de vader die maakt dat de kinderen - achteraf bezien - niet van een Nederlander afstammen en het Nederlanderschap niet aan artikel 3, eerste lid, van de RWN hebben ontleend. Van (een vorm van) intrekking van de Nederlandse nationaliteit van de kinderen is dan ook geen sprake. Verder staat vast dat de kinderen op grond van Pakistaans recht de Pakistaanse nationaliteit hebben.
10. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat er in deze zaak geen ruimte is voor een belangenafweging. De Wet BRP en het systeem van de registratie van persoonsgegevens staan hieraan namelijk in de weg. Zo is het uitgangspunt van die wet dat de op te nemen gegevens (waaronder de nationaliteit) algemeen, betrouwbaar, voor één uitleg vatbaar en niet vluchtig zijn. Vanwege het fundamentele belang van die gegevens voor het dagelijks functioneren van de overheid moeten zij aan hoge eisen van betrouwbaarheid en duidelijkheid voldoen. [3] Tegen die achtergrond heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat gebruikers van gegevens uit de BRP erop moeten kunnen vertrouwen dat deze juist zijn. [4] Een belangenafweging past hier niet in. [5] Dit geldt dus ook voor de wettelijke grondslag om ambtshalve een vreemde nationaliteit in de BRP te registreren (artikel 2.15, eerste lid, van de Wet BRP).
11. Een ander oordeel zou zich bovendien niet verenigen met het stelsel van rechtsbescherming zoals de wetgever dat voor ogen heeft gehad. Voor de vaststelling van het Nederlanderschap zal immers een verzoek bij de familiekamer van deze rechtbank moeten worden gedaan. [6] In de procedure op dat verzoek zal op grond van Europees recht een belangenafweging moeten plaatsvinden. [7] Alles wat eiseres aanvoert over artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de daarop gebaseerde literatuur en jurisprudentie kan dus niet in de nu voorliggende BRP-procedure aan de orde komen.
12. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder terecht in de BRP de nationaliteit van de kinderen van eiseres heeft aangepast, omdat zij niet de Nederlandse maar de Pakistaanse nationaliteit hebben. Verweerder heeft daarbij terecht geen belangenafweging gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Wet basisregistratie personen

Artikel 2.15
1. Gegevens over een vreemde nationaliteit worden ontleend aan een beschikking of uitspraak van een daartoe volgens het ter plaatse geldend recht bevoegde administratieve of rechterlijke instantie, die tot doel heeft tot bewijs te dienen van de betreffende nationaliteit, dan wel opgenomen met toepassing van het betreffende nationaliteitsrecht.
[…]
Artikel 2.34
1. Een bestuursorgaan dat in verband met de verstrekking van een authentiek gegeven uit de basisregistratie gerede twijfel heeft over de juistheid van dat gegeven, doet hiervan mededeling aan het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente.
[…]
Artikel 2.60
Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
[…]
e. ambtshalve over te gaan tot verbetering, aanvulling of verwijdering van een algemeen gegeven;
[…]
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 2.61
[…]
2. Voor zover een besluit als bedoeld in artikel 2.60 het Nederlanderschap betreft, kan de betrokkene zich uitsluitend wenden tot de rechtbank Den Haag met een verzoek als bedoeld in artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 3
1. Nederlander is het kind waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is, alsmede het kind van een Nederlander die voordien is overleden.
[…]
Artikel 17
1. Eenieder die, buiten een bij enige in een der delen van het Koninkrijk gevestigde rechterlijke instantie of een in administratief beroep aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft, kan bij de rechtbank Den Haag of, indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woonachtig is, bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een verzoek indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap of tot vaststelling dat hij het Nederlanderschap niet bezit. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip het Nederlanderschap al dan niet bezat.
[…]

Voetnoten

1.G.R. de Groot, ‘Rechtsonzekerheid in het nationaliteitsrecht’,
2.Hof van Justitie van de Europese Unie: arresten Rottman (2 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:104), Tjebbes (12 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:189), Rendón Marín (13 september 2016, ECLI:EU:C:2016:675) en CS (13 september 2016, ECLI:EU:C:2016:674); Hoge Raad: arrest van 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0054, en beschikking van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:593; Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: uitspraken van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:423, en 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:593.
3.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1988.
5.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2863 (over artikel 2.19, vierde lid, van de Wet BRP) en van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:114 (over artikel 2.10, tweede lid, van die wet).
6.Artikel 17, eerste lid, van de RWN, gelezen in samenhang met artikel 2.61, tweede lid, van de Wet BRP.
7.Vergelijk de beschikking van de Hoge Raad van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:593, r.o. 3.7.1 en 3.7.2.