Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
[minderjarige kinderen],
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin de nationaliteit van haar minderjarige kinderen ambtshalve in de Basisregistratie Personen (BRP) is aangepast naar de Pakistaanse nationaliteit. Dit besluit volgde op de intrekking van het Nederlanderschap van de vader van de kinderen, die op 15 juni 2006 was genaturaliseerd tot Nederlander. De rechtbank oordeelt dat de Wet BRP geen ruimte biedt voor een belangenafweging in deze procedure. De rechtbank stelt vast dat de kinderen, na de intrekking van het Nederlanderschap van hun vader, niet van een Nederlander afstammen en derhalve de Pakistaanse nationaliteit hebben. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt, maar de rechtbank concludeert dat dit niet mogelijk is binnen het kader van de Wet BRP. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de registratie van de nationaliteit van de kinderen correct is uitgevoerd. De uitspraak benadrukt het belang van de betrouwbaarheid van gegevens in de BRP en de noodzaak om een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap in te dienen bij de familiekamer van de rechtbank.