ECLI:NL:RVS:2020:1988

Raad van State

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
201907755/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging van gegevens in de basisregistratie personen na huwelijk in het buitenland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 16 oktober 2019 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede had op 26 februari 2018 een verzoek van [appellant] om wijziging van zijn gegevens over het huwelijk in de basisregistratie personen (brp) afgewezen. [appellant] had eerder een verklaring onder ede afgelegd waarin hij stelde dat hij op 1 juni 2015 in Syrië was getrouwd met [echtgenoot]. Het college had deze verklaring als juist beschouwd, maar [appellant] verzocht om zijn scheiding te registreren, omdat hij stelde dat het huwelijk was ontbonden. Hij overhandigde documenten uit Syrië, maar het college oordeelde dat deze niet voldoende bewijs boden voor zijn scheiding.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de door [appellant] overgelegde documenten niet aantonen dat hij daadwerkelijk gescheiden is. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de in de brp geregistreerde gegevens over het huwelijk van [appellant] niet feitelijk onjuist zijn. De Afdeling benadrukte dat het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, alleen kan worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Aangezien [appellant] niet kon aantonen dat zijn huwelijk nietig was of dat hij gescheiden was, werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak bevestigd.

De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2020, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de aangevallen uitspraak bevestigde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201907755/1/A3.
Datum uitspraak: 19 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 oktober 2019 in zaak nr. 18/2114 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2018 heeft het college een verzoek van [appellant] om wijziging van zijn gegevens over het huwelijk in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 1 november 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 6 juni 2016 heeft [appellant] een verklaring onder ede ten overstaan van een ambtenaar van de gemeente Emmen afgelegd. In die verklaring staat dat hij op 1 juni 2015 in Syrië is getrouwd met [echtgenoot]. Over de juistheid van deze verklaring bestond volgens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen geen twijfel. Bij gebrek aan andere documenten over het huwelijk heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen op basis van de verklaring onder ede in de brp ingeschreven dat [appellant] is gehuwd.
[appellant] heeft het college verzocht in de brp te registreren dat hij is gescheiden. Het huwelijk in Syrie zou zijn ontbonden door echtscheiding. Daartoe heeft hij een uittreksel van de burgerlijke stand van Syrië van 22 oktober 2017 en een ‘certificate of celibacy’, afkomstig van de kerk, van 4 oktober 2017 overgelegd. Het college heeft het verzoek afgewezen omdat uit deze documenten niet blijkt dat hij is gescheiden. Bij het besluit op bezwaar van 1 november 2018 is het college niet van dat standpunt afgeweken. Niet is gebleken dat het huwelijk van [appellant], gelet op artikel 31, eerste lid, van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarin de erkenning van in het buitenland gesloten huwelijken is geregeld, niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Een echtscheidingsdocument zoals voor erkenning van een echtscheiding mogelijk is op grond van artikel 56 van Boek 10 ontbreekt, aldus het college.
Het hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet met de juiste brondocumenten aannemelijk heeft gemaakt dat de in de brp opgenomen gegevens over het huwelijk onjuist zijn. Op basis van het uittreksel van de burgerlijke stand en het certificate of celibacy staat onomstotelijk vast dat hij is gescheiden. Deze documenten zijn van hogere rangorde dan een eed, zo blijkt uit artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Uit het "certificate of celibacy" blijkt dat hij niet is getrouwd of is verloofd. Van een huwelijk dat niet heeft plaatsgevonden kan ook niet worden verlangd dat met documenten wordt bewezen dat het nietig is verklaard. Bovendien is een kerkelijk huwelijk naar Syrisch recht niet geldig. In het uittreksel van de burgerlijke stand staat dan ook dat hij niet getrouwd is. Het college gaat er ook ten onrechte van uit dat het huwelijk op grond van artikel 10:31, eerste lid, van het BW in Nederland wordt erkend, omdat een kerkelijk huwelijk ook in Nederland niet rechtsgeldig is. Met deze documenten staat onomstotelijk vast dat de in de brp geregistreerde gegevens over het huwelijk onjuist zijn, aldus [appellant]. Daarbij verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO3416.
Wettelijk kader
3.    Artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp luidt: ‘De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder […] c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
[…]
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, […];
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.’
Artikel 2.10, eerste en tweede lid, luidt:
‘1. Indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, mogen deze gegevens niet worden ontleend aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e.
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.’
Beoordeling hoger beroep
4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:866), is het doel van de brp dat de daarin vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1707).
4.1.    Uit de door [appellant] overgelegde documenten blijkt enkel dat hij ‘single’ en niet getrouwd is. Uit deze documenten valt niet af te leiden dat hij is gescheiden. Uit deze documenten valt evenmin af te leiden dat zijn huwelijk nietig is verklaard. De stelling van [appellant] dat niet is te bewijzen dat zijn huwelijk niet heeft plaatsgevonden, volgt de Afdeling niet. Bij de immigratieprocedure heeft [appellant] verklaard dat hij is gehuwd en dat de huwelijksakte bij een brand in zijn huis is vernietigd. Onder ede ten overstaan van een ambtenaar van de gemeente Emmen heeft hij nogmaals verklaard dat hij op 1 juni 2015 is gehuwd. Niet is vast komen te staan dat de in de brp geregistreerde gegevens over het huwelijk van [appellant] feitelijk onjuist zijn. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
Slotsom
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020
176-857.