Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- de dagvaarding van JVH van 3 juli 2019 met producties 1 t/m 6;
- de akte houdende overlegging producties van JVH van 7 augustus 2019 met producties 1 t/m 16;
- de conclusie van antwoord van de Staat van 18 september 2019;
- de akte van JVH met productie 17;
- het proces-verbaal van comparitie van 1 november 2021.
2.Wat aan deze zaak voorafging
3.3.1.(…).
3.2.1.
3.Wat JVH aan de Staat verwijt en wat zij in dit geding vordert
- I) dat het betreden arrest onverenigbaar is met het Unierecht en de ondubbelzinnige uitleg door het HvJEU in The Rank Group van de in artikel 13, B, sub f, van de Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (hierna: de Zesde Richtlijn) en artikel 135, lid 1, sub i, van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (hierna: btw-richtlijn) bedoelde vrijstelling voor weddenschappen, loterijen en andere kans- en geldspelen en met het uit die richtlijnen voortvloeiende beginsel van fiscale neutraliteit en dat de HR daarmee materiële bepalingen van Unierecht heeft geschonden;
- II) althans dat de HR het beginsel van loyale samenwerking in de zin van artikel 4 lid 3
- III) althans dat de HR behalve de voornoemde bepalingen, ook artikel 47 van het Handvest en artikel 6 EVRM heeft geschonden door, ondanks dat JVH in de bestuursrechtelijke procedure die tot het bestreden arrest heeft geleid bij herhaling en uitdrukkelijk heeft verzocht prejudiciële vragen aan het HvJEU voor te leggen, dit na laten, en niet te motiveren waarom hij voor het voorleggen aan het HvJEU van vragen van uitlegging ten aanzien van het Unierechtelijke beginsel van fiscale neutraliteit geen aanleiding ziet;
- IV) bij toewijzing van (I), (II) of (III) met inbegrip van een verklaring voor recht dat de Staat aldus onrechtmatig heeft gehandeld jegens JVH en aansprakelijk is voor de door JVH geleden schade als gevolg van de schending van het Unierecht, nader op te maken bij staat;
primairgenoemde Unierecht voor te leggen, althans zodanige vragen over de uitlegging van het Unierecht die de rechtbank beslissend acht voor de beslissing van het onderhavige geschil;
4.Wat de rechtbank (be)oordeelt
- het beoordelingskader schetsen voor Europese lidstaataansprakelijkheid bij onrechtmatige rechtspraak en het materiële Unierecht dat in geding is;
- vaststellen wat de HR in het bestreden arrest heeft gedaan;
- beoordelen of het bestreden arrest onrechtmatig is;
- beslissen op de vorderingen van JVH.
kennelijk(dat wil zeggen: manifest) heeft geschonden. [10]
alleelementen die de zaak kenmerken. Tot die elementen behoren volgens de rechtspraak van het HvJEU onder meer de mate van duidelijkheid en nauwkeurigheid van de geschonden regel, de omvang van de beoordelingsmarge die de geschonden regel de nationale autoriteiten laat, de vraag of al dan niet opzettelijk een schending is begaan of schade is veroorzaakt, de vraag of een eventuele onjuiste rechtsopvatting al dan niet verschoonbaar is, de eventuele door Europese instanties ingenomen standpunten en dat de betrokken rechter zijn verplichting heeft verzuimd om krachtens artikel 267 lid 3 VWEU een prejudiciële vraag te stellen. Een schending van het Unierecht is in ieder geval voldoende gekwalificeerd, wanneer daarbij kennelijk wordt voorbijgegaan aan de desbetreffende rechtspraak van het HvJEU. [11]
- Zoals onder meer in het arrest van The Rank Group plc. is overwogen (zie 4.6. en noot 16) is het aan de nationale rechter om te bepalen óf sprake is van gelijksoortige prestaties. Dat is precies wat de HR heeft gedaan;
- De HR heeft de vraag centraal gesteld of de verschillen tussen de prestaties – in dit geval de verschillen tussen spelen op speelautomaten en tafelspelen – de beslissing van de consument om de ene of de andere prestatie af te nemen al dan niet aanmerkelijk beïnvloeden. Aldus heeft de HR de handvatten toegepast die de HvJEU in eerdere arresten heeft geformuleerd en in het arrest van The Rank Group plc. heeft bevestigd (zie 4.6. en noten 17, 18 en 19). De HR wijst in r.o. 3.4.1 ook naar zijn eerdere verwijzingsarrest waarin dit materiële Unierechtelijk toetsingskader en het arrest van The Rank Group plc. is omschreven.
- Anders dan het hof Arnhem - Leeuwarden heeft de HR het juiste uitgangspunt gehanteerd, omdat op grond van het Unierecht moest worden beoordeeld of - in positieve zin - kon worden
1.126,00(2 punten × € 563 (tarief II))