In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de belastingheffing op speelautomaten in vergelijking met tafelspelen. De Staatssecretaris van Financiën en belanghebbende, een vennootschap die speelautomaten exploiteert, hebben beiden beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de vraag of het onderscheid dat de wetgever maakt tussen de belastingheffing op omzet behaald met speelautomaten en die op tafelspelen in strijd is met het neutraliteitsbeginsel van de Europese btw-richtlijnen.
De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof ten onrechte heeft geoordeeld dat de omzet behaald met speelautomaten niet vrijgesteld kan worden van omzetbelasting. De Hoge Raad stelt vast dat de gemiddelde consument de spelen op speelautomaten en aan speeltafels als gelijksoortig ervaart, en dat het onderscheid dat de wetgever maakt tussen deze twee categorieën kansspelen niet gerechtvaardigd is. Dit leidt tot de conclusie dat het neutraliteitsbeginsel is geschonden.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moet hij het griffierecht vergoeden. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de belastingheffing op kansspelen in Nederland, met name voor de exploitanten van speelautomaten.