ECLI:NL:RBDHA:2021:13406
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Roemenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, conform de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting in Breda, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat de eiser niet had aangetoond dat er systeemfouten waren in de opvangvoorzieningen of de asielprocedure in Roemenië, die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank baseerde zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat de autoriteiten van Roemenië de asielaanvraag van de eiser op een adequate manier zullen behandelen. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser, die stelde dat hij in Roemenië niet adequaat was opgevangen en dat andere asielzoekers vergelijkbare ervaringen hadden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen aanleiding had hoeven zien om de asielaanvraag van de eiser aan zich te trekken.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.