ECLI:NL:RBDHA:2020:9526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
30 september 2020
Zaaknummer
NL20.14518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Dublin-overdracht van asielzoeker aan Roemenië met betrekking tot detentieomstandigheden en claimakkoord

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 september 2020, wordt de zaak behandeld van een Syrische asielzoeker die na overdracht door Hongaarse autoriteiten aan de Roemeense politie vijftien dagen in detentie heeft verbleven. De eiser stelt dat hij geen toegang had tot een arts, tolk of rechtsbijstand en dat hij pas werd vrijgelaten na het afstaan van zijn vingerafdrukken. De rechtbank constateert dat er discrepanties zijn tussen de naam in het claimverzoek en de naam van de eiser, wat leidt tot twijfels over de identiteit van de betrokken persoon. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zich nader moet vergewissen of het claimakkoord daadwerkelijk betrekking heeft op de eiser en of de detentieomstandigheden in Roemenië voldoen aan de internationale verplichtingen. De rechtbank benadrukt dat er geen ambtshalve toetsing kan plaatsvinden zonder dat de feiten duidelijk zijn. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verzoekt verweerder om aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten te verkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14518

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], geboren op [geboortedag] 1972 en van Syrische nationaliteit, eiser,
[V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 24 juli 2020 beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder zaaknummer NL20.14519. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 15 april 2020 heeft eiser een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit onderzoek in Eurodac (Europese Dactyloscopie) is gebleken dat hij op 28 november 2019 het grondgebied van de lidstaten van Verordening 604/2013 (de Dublinverordening) is ingereisd via Griekenland. Tevens is uit Eurodac gebleken dat eiser op 24 maart 2020 in Roemenië vingerafdrukken heeft afgestaan wat is geregistreerd als een asielaanvraag. Gelet op deze informatie heeft verweerder op 9 juni 2020 een claimverzoek ingediend bij de Roemeense autoriteiten, waarin is verzocht om terugname op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. De autoriteiten van Roemenië hebben op 22 juni 2020 een claimakkoord gegeven op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Roemenië voor de behandeling hiervan verantwoordelijk is.
Standpunten van partijen
2. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de situatie in Roemenië, zoals die blijkt uit de algemene informatie, in combinatie met zijn eigen ervaringen tijdens zijn verblijf in Roemenië, voor verweerder aanleiding had moeten zijn om zijn asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst eiser naar het rapport van AIDA (Asylum Information database) van 29 april 2020 en op een bericht van 2 juli 2018. Daarnaast meent eiser dat het mede aan verweerder is om aan de hand van algemeen beschikbare informatie te beoordelen of sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen. Bovendien stelt eiser dat hij in de nationale asielprocedure te willen worden opgenomen omdat zijn zoon rechtmatig in Nederland verblijft en reeds een artikel 8 EVRM-procedure aanhangig is. Eiser doet een beroep op artikelen 16 en 17 van de Dublinverordening.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Roemenië zich niet aan de internationale verplichtingen zou houden. Zo is verweerder van mening dat het AIDA‑rapport van 2020 en het artikel Romania:
living conditions in reception centres a persisting concernvan 2 juli 2018 (gepubliceerd op www.asylumineurope.org.) geen aanleiding vormen om ten aanzien van Roemenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Immers, uit het rapport van AIDA van 2020 blijkt dat geen sprake was van verandering van de situatie, ten opzichte van 2018 en 2019, zodat hieruit niet is af te leiden dat sprake is van een verslechtering van de situatie in Roemenië. Het artikel van 2 juli 2018 kan hier, gelet op de publicatiedatum van het artikel, niet aan afdoen. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat klagen bij de Roemeense autoriteiten geen zin heeft, omdat zij niet zouden kunnen of willen helpen, aldus verweerder. Voorts verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4458, rechtsoverweging 2.1.).
Verder volgt verweerder niet de stelling van eiser dat het begrip afhankelijkheid uit de Dublinverordening in overeenstemming met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moet worden uitgelegd omdat, naast dat deze stelling niet is voorzien van een nadere onderbouwing en concretisering, in artikel 16, eerste lid, Dublinverordening een nadere invulling is gegeven van de afhankelijkheid. Naar de mening van verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat één van deze omstandigheden, zoals onder meer een ernstige ziekte, aan de orde is.
Tot slot volgt verweerder evenmin dat eisers asielaanvraag in Nederland in behandeling moet worden genomen, vanwege de nog lopende aanvraag voor een machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) op grond van artikel 8 EVRM. Door verweerder valt niet in te zien waarom eiser de uitkomst van deze aanvraag niet in Roemenië zal kunnen afwachten. De enkele omstandigheid dat er een lopende aanvraag is, vormt voor verweerder geen reden om de asielaanvraag van eiser in Nederland in behandeling te nemen. Verweerder ziet de lopende aanvraag niet als een bijzondere en individuele omstandigheid en daarom bestaat geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 17 Dublinverordening.
Het oordeel van de rechtbank
4. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraken van 24 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4458) en 29 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1804) mag verweerder ten aanzien van Roemenië in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Roemenië ten aanzien van hem zijn internationale verplichtingen niet zal nakomen en dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
Claimverzoek
5. Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser bij verweerder geregistreerd staat als [naam] , geboren op [geboortedag] 1972 en dat verweerder in het claimverzoek heeft vermeld dat dit verzoek betrekking heeft op [naam] , geboren op [geboortedag] 1998 en dat door de persoon op wie dit verzoek betrekking heeft geen andere namen worden gevoerd. Ook staat in dit claimverzoek vermeld dat de persoon op wie het verzoek betrekking heeft, heeft verklaard dat hij door de Hongaarse autoriteiten is overgedragen aan de Roemeense politie en vervolgens vijftien dagen is gedetineerd en gedwongen is zijn vingerafdrukken af te staan. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat degene op wie deze claim betrekking heeft, heeft verklaard geen asiel te hebben gevraagd in Roemenië en dat hij nadat hij zijn vingerafdrukken heeft afgestaan Roemenië heeft verlaten en op 15 april 2020 asiel heeft aangevraagd in Nederland. Tot slot heeft verweerder de Dublinclaim gebaseerd op artikel 18, eerste lid aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
6. Voorts stelt de rechtbank vast dat de Roemeense autoriteiten hebben aangeven het claimakkoord dat betrekking heeft op een persoon met de naam [naam] , alias [naam] geboren op [geboortedag] 1972, alias [geboortedag] 1998 te accepteren op grond van artikel 18, eerste lid aanhef en onder c, van de Dublinverordening. De autoriteiten van Roemenië hebben vermeld dat de persoon op wie dit akkoord betrekking heeft op 24 maart 2020 asiel heeft aangevraagd maar met onbekende bestemming is vertrokken en zijn dossier daarom op 29 april 2020 is gesloten. Verder is aangegeven via welk vliegveld en op welk tijdstip de overdracht van [naam] kan plaatsvinden maar dat thans alle Dublinoverdrachten tot nader bericht zijn opgeschort vanwege Covid 19 (Coronavirus).
7. De rechtbank constateert dat de namen en geboortedata die in het claimverzoek en claimakkoord worden genoemd niet met elkaar overeenkomen en evenmin overeenkomen met de naam en geboortedatum waaronder eiser bij verweerder is geregistreerd. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen dat het zowel het claimverzoek als het claimakkoord betrekking hebben op dezelfde persoon en dat deze persoon eiser betreft. Weliswaar is het relaas, zoals eiser dat ten overstaan van verweerder heeft afgelegd, integraal weergegeven in het claimverzoek en is het paspoortnummer opgenomen van het document dat eiser bij zijn asielaanvraag in Nederland heeft getoond, maar de naam en geboortedatum in het claimverzoek komen niet overeen met de naam en geboortedatum waarmee hij door verweerder is geregistreerd. In het claimakkoord is geen paspoortnummer vermeld zodat dit ook niet ter verificatie kan dienen. Het enige aanknopingspunt in het claimakkoord voor dit relaas is de datum waarop de asielaanvraag zou zijn gedaan in Roemenië en de het eurodac-registratienummer. Voorts is in het claimakkoord geen enkele overweging gewijd aan de gestelde detentie. Verweerder heeft bovendien geclaimd op grond van artikel 18, eerste lid aanhef en onder b, van de Dublinverordening en verkeert kennelijk in de veronderstelling dat eiser na overdracht wordt toegelaten tot de asielprocedure en het daarbij gaat om een eerste asielaanvraag. Roemenië heeft echter de asielaanvraag gekwalificeerd als ingetrokken omdat degene op wie dit akkoord betrekking heeft met onbekende bestemming is vertrokken en heeft dus een akkoord gegeven op een andere grondslag van artikel 18, eerste lid, van de Dublinverordening, namelijk die onder c van lid 1 van deze bepaling.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder zich nader zal moeten vergewissen of dit claimakkoord daadwerkelijk betrekking heeft op eiser. Verweerder zal zich hiertoe tot de Roemeense autoriteiten moeten wenden om aan te geven wat de personalia van eiser zijn zoals verweerder die op grond van het echt bevonden paspoort van eiser heeft geregistreerd. Verweerder zal ook expliciet om bevestiging moeten vragen of de Roemeense autoriteiten op grond van het claimverzoek van 9 juni 2020 tot acceptatie van terugname van eiser zijn overgegaan of alsnog overgaan. Hierbij overweegt de rechtbank dat indien de autoriteiten van Roemenië vanwege de foutief vermelde personalia van eiser een nieuw claimverzoek vereisen, de termijn waarbinnen verweerder een claimverzoek voor eiser kan indienen reeds is verstreken en eiser tot de nationale asielprocedure dient te worden toegelaten. De rechtbank wenst dan ook duidelijkheid op dit punt te verkrijgen.
9. Hoewel eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het claimakkoord, overweegt de rechtbank dat geen sprake is van het ambtshalve toetsen van het bestreden besluit. Immers, voordat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van de beroepsgronden zal de rechtbank feitelijk moeten vaststellen op welke wijze en in hoeverre verweerder het bestreden besluit heeft onderbouwd om in staat te zijn dit besluit te toetsen aan de hand van de hiertegen door eiser aangevoerde beroepsgronden. De rechtbank overweegt dat het overdrachtsbesluit is onderbouwd met een claimverzoek en -akkoord waarvan in dit specifieke geval niet aanstonds kan worden vastgesteld dat dit betrekking heeft op eiser. Gelet op de (voor)naam en de geboortedatum lijkt het er op dat de in Nederland rechtmatig verblijvende zoon van eiser is geclaimd en niet eiser zelf. De rechtbank is zonder over de feiten te beschikken niet in staat om over te gaan tot toetsing van het bestreden besluit.
Verblijf in Roemenië
10. De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard dat hij op illegale wijze vanuit Syrië, via Turkije, naar Griekenland is gereisd en zo het grondgebied van de Dublin‑lidstaten is binnengekomen. Verder heeft eiser gesteld dat de Hongaarse autoriteiten hem aan de Roemeense politie hebben overgedragen en hem daarbij hebben gezegd dat dit te maken heeft met het coronavirus. Eiser heeft over zijn verblijf in Roemenië – onder meer – het navolgende verklaard:
(…)
Ik heb geen asiel aangevraagd in Roemenië.
(…)
Ik ben alleen gereisd.
(…)
Ik ben niet Roemenië ingereisd. Ik ben overgedragen door de Hongaren aan de Roemenen. Als ik moet vertellen over de behandeling in Roemenië, word ik weer angstig en bang. Het is een slechte horrorfilm. Ze hebben mij daar onmenselijk behandeld. Ik heb daar dingen meegemaakt die ik niet kan uitleggen.
(…)
Heeft u gesprekken gehad met de Roemeense autoriteiten?
Nee, ik heb gedwongen vingerafdrukken moeten afgeven. Toen hebben ze mij een papier gegeven dat ik het land moest verlaten. Ze zeiden : “Go Serbia”.
(…)
Er stond een bepaalde periode op geschreven, een aantal dagen waarbinnen ik het land moest verlaten. Op het treinstation zeiden ze ”Go Serbia”. Ik heb het papier verscheurd.
(…)
In totaal heb ik vijftien dagen in de gevangenis doorgebracht in Roemenië.
(…)
Om welke reden werd u in Roemenië in detentie gestopt?
De enige reden was dat ik door de Hongaarse autoriteiten was overgedragen.
Om welke reden is de detentie na vijftien dagen beëindigd?
Ik had al die tijd geweigerd om vingerafdrukken af te geven. Ik mocht pas uit detentie als ik mijn vingerafdrukken had afgegeven. Zodra ik mijn vingerafdrukken had afgegeven mocht ik de plek verlaten.
(…)
Wat moet ik vertellen over mijn tijd in detentie. Ik heb vreselijke dingen meegemaakt. Je kon daar met niemand praten. Je kreeg bijvoorbeeld huiduitslag. Ik kon niet bij een arts of iets terecht. Het enige wat ik nodig had was een crème. We zaten opgesloten met heel veel mensen. Het eten dat we kregen dat geef je aan dieren. Ik ben ontzettend slecht behandeld. Ik vind het lastig om over deze periode te praten. Maar ik heb de meest vreselijke dingen meegemaakt. Ze hebben me zodanig behandeld dat ik de laatste dagen gedwongen voelde om vingerafdrukken af te geven. Ik had geen andere keus. Ik weet niet wat voor vingerafdrukken dat waren en voor wat voor doeleinde dit was.
(…)
U vraagt of ik heb geklaagd. Ik weet niet of u voldoende inzicht heeft in wat ik heb meegemaakt. Niemand wist waar ik was. Ik mocht geen gebruik maken van de telefoon. Ik had geen advocaat en ik had geen tolk. Je werd om de kleinste dingen in elkaar geslagen. Iemand rookte bijvoorbeeld een sigaret en hij werd heel erg in elkaar geslagen. Het was een hele slechte nachtmerrie.
Heeft u, toen de detentie was beëindigd, een klacht ingediend tegen de behandeling in detentie?
Nee. Ik wist niet eens in welk land ik was. Ik kende de taal niet en kende er niemand. Ik kon ook niet klagen.
(…)
Heeft u nadat u uw vingerafdrukken hebt afgegeven in Roemenië de mogelijkheid gehad om opvang te krijgen in Roemenië?
Nee. Dat bestaat niet. Het enige wat ik heb meegemaakt, het ging allemaal via gebarentaal. Er waren twee apparaten en daar moesten we vingerafdrukken afgeven. Als we dat niet deden moesten we terug naar de gevangenis.
(…)
Ik wil nog iets toevoegen. Ik durf het eigenlijk niet te vertellen. Voordat ik vingerafdrukken heb gegeven, de wijze waarop zij mij daartoe hebben gedwongen is dat ze mij helemaal hebben uitgekleed en gingen slaan. Toen heb ik besloten vingerafdrukken af te geven. Ik wilde het eigenlijk niet vertellen omdat ik me schaam.
(…)
Wat ik u ook vertel, het is allemaal niet te beschrijven. Ik weet niet waar ik moet beginnen. Het is allemaal zo dramatisch.
(…)
Ik weet niet goed wat ik u moet vertellen. Het is een misdadige Staat.
(…)
Op dezelfde dag dat ik mijn vingerafdrukken heb afgegeven ben ik vrijgelaten.
(…)
Ik heb gevraagd om een arts te kunnen zien. Maar ik kreeg geen arts te zien, ondanks dat ik niet kon slapen vanwege de jeuk, de uitslag. Het was er ontzettend vies. Alles was vies. Ik heb gevraagd of mijn kleding gewassen kon worden maar dat kon niet.
(…)
Ja. Dit is allemaal gebeurd voordat ik vingerafdrukken heb afgegeven. Dit is allemaal gebeurd in de gevangenis. Ik wist trouwens niet waarvoor ik opgesloten zat. Ik wist niet waarvoor en waarom.
Heeft u dit wel gevraagd?
Er was geen tolk. Ik sprak de taal niet. Ik kon het niet vragen. Ik mocht geen gebruik maken van de telefoon. Er was geen advocaat en ik wist niet waarom ik daar zat. Ik wist alleen dat ik ben overgedragen door de Hongaarse autoriteiten aan de Roemenen.
Heeft u nadat u werd vrijgelaten gevraagd waarom u in detentie was geplaatst?
Nee. Ik sprak de taal niet. Ik wist alleen dat ik werd vrijgelaten als ik vingerafdrukken zou afgeven.
(…)
Bent u nadat u bent vrijgelaten door de Roemeense autoriteiten op een treinstation afgezet?
Ja, dat klopt. Eerst moest ik mijn vingerafdrukken afgegeven en toen hebben ze mij naar een treinstation gebracht en toen zeiden ze: “Ga maar”.
(…)
11. Ter zitting heeft de rechtbank verweerder de vraag voorgehouden of dit relaas in het bestreden besluit is beoordeeld en geloofwaardig is bevonden. Verweerder heeft daarop desgevraagd aangegeven dat in Dublinzaken nimmer een geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsvindt en eiser dit relaas, zoals hiervoor weergegeven, niet met documenten heeft onderbouwd en overigens heeft te gelden dat eiser hierover dient te klagen bij de Roemeense autoriteiten. Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat niet duidelijk is waarom eiser is gedetineerd en hij hoe dan ook nooit van plan is geweest in Roemenië te klagen omdat hij vertrokken is uit zijn land van herkomst om zich bij zijn zoon in Nederland te voegen en hier om bescherming te vragen en de uitkomst van zijn reguliere procedure af te wachten.
12. De rechtbank overweegt, zoals voorgehouden ter zitting, dat indien geen geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsvindt het bevreemdt dat aan eiser wordt tegengeworpen dat hij zijn beroepsgrond met betrekking tot de kwaliteit van de opvang niet kan onderbouwen met zijn relaas omdat hij stelt gedetineerd te zijn geweest. Het komt de rechtbank voor dat als er geen geloofwaardigheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden het relaas van eiser dan ook niet kan worden tegengeworpen als reactie op een beroepsgrond. Voorts overweegt de rechtbank dat het relaas van eiser kennelijk door verweerder relevant wordt geacht in verband met het beoordelen van de vraag of hij kan worden overgedragen. Immers, in het claimverzoek wordt steeds het relaas weergegeven voor zover dit relevant is voor de beoordeling door de overdragende en door de mogelijk verantwoordelijke lidstaat. In dit geval heeft verweerder in het claimverzoek aangegeven dat eiser heeft verklaard in Roemenië te zijn gedetineerd. De Roemeens autoriteiten zijn hier in het geheel niet op ingegaan. De rechtbank overweegt dat het opmerkelijk is dat verweerder deze informatie opneemt in het claimverzoek en vervolgens accepteert dat de autoriteiten van Roemenië hier in het geheel niet op ingaan. De Roemeense autoriteiten hebben in hun claimakkoord zich niet uitgelaten over de door eiser gestelde feiten. Uit het dossier kan dan thans ook niet worden afgeleid of eiser daadwerkelijk door de Hongaarse autoriteiten is overgedragen en aansluitend vijftien dagen gedetineerd is geweest, wat de grondslag voor deze mogelijke detentie is geweest en onder welke omstandigheden deze mogelijke detentie heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het zorgvuldig dat verweerder de door eiser gestelde detentie heeft vermeld in het claimverzoek. Immers, indien de autoriteiten van Roemenië daadwerkelijk gehandeld zouden hebben, zoals eiser in zijn aanmeldgehoor heeft verklaard, ligt de vraag of verweerder ook in dit concrete geval kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in volle omvang voor bij de beoordeling door de rechtbank. Thans blijft ongewis of het relaas feitelijk onjuist is of dat het relaas feitelijk juist is maar de Roemeense autoriteiten de gestelde detentie op grond van de gestelde reden voor detentie en gestelde omstandigheden van de detentie rechtmatig achten en/of niet relevant achten bij het beoordelen van de vraag of ten aanzien van eiser kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Weliswaar heeft verweerder ter zitting terecht aangegeven dat de autoriteiten van Roemenië gehouden zijn om bij een (illegale) inreis de vingerafdrukken van eiser af te nemen en dat eiser is gehouden om zijn vingerafdrukken af te geven. Echter, indien de afname van de vingerafdrukken is geschied op de wijze zoals door eiser is verklaard, levert dit zonder meer concrete indicaties op dat verweerder ten aanzien eiser niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Eurodacverordening legt weliswaar verplichtingen vast voor de lidstaat en de betrokken vreemdeling, maar geeft geen bevoegdheid tot het detineren van vreemdelingen enkel omdat zij weigeren aan hun verplichting om vingerafdrukken af te geven voldoen. De rechtbank overweegt dat detentie van vreemdelingen onder omstandigheden mogelijk is op grond van artikel 15 Richtlijn 2008/115/EG, de Terugkeerrichtlijn, artikel 8 van de Richtlijn 2013/33/EU, de Opvangrichtlijn en artikel 28 van de Dublinverordening en bij verdenking van strafbare feiten. Echter, uit deze bepalingen vloeit niet zonder meer de bevoegdheid voort om vanwege het niet afstaan van vingerafdrukken de vreemdeling te detineren. De rechtbank overweegt dat verweerder zich, gelet op de concrete omstandigheden van dit geval, te weten dat verweerder het gestelde relaas ten grondslag legt aan de reactie op de beroepsgronden en het gegeven dat verweerder in het claimverzoek de gestelde detentie heeft vermeld maar na het verkrijgen van een claimakkoord dit kennelijk niet langer relevant acht, zich nader moet vergewissen van de wijze waarop de Roemeense autoriteiten de vingerafdrukken van eiser hebben verkregen en met name van de vraag of het feitelijk juist is dat eiser vijftien dagen in detentie heeft verbleven zonder toegang tot rechtsbijstand (advocaat) of een tolk, zonder te zijn geïnformeerd over de redenen van detentie en zonder in de gelegenheid te zijn gesteld kenbaar te maken of hij een asielwens had. Verweerder dient zich niet enkel hiervan te vergewissen, maar tevens van de juridische grondslag waarop eiser – mogelijk – gedetineerd is geweest. Zonder over deze feiten te beschikken is de rechtbank niet in staat om het bestreden besluit te toetsen aan de hand van de gronden van beroep. De rechtbank overweegt hierbij reeds nu dat, indien de Roemeense autoriteiten het relaas van eiser integraal bevestigen, verweerder nader zal moeten motiveren of het algemene beginsel dat de vreemdeling gehouden is in de verantwoordelijke lidstaat te klagen over een behandeling die in strijd is met de Dublinverordening, de Opvangrichtlijn of het Handvest/EVRM ook in dit concrete geval kan worden tegengeworpen. Gelet op het vorenstaande zal verweerder zich dus nader dienen te vergewissen van de feiten en omstandigheden waaronder eiser in Roemenië zijn vingerafdrukken heeft afgestaan.
13. Voorts verwijst de rechtbank hierbij naar het rapport van AIDA van 29 april 2020, waarin op pagina 11 is vermeld dat de president in april 2020 in verband met Covid 19 de noodtoestand heeft uitgeroepen en er op grond daarvan maatregelen zijn genomen om illegale migratie te voorkomen. Verweerder dient zich daarom ervan te vergewissen of in de periode voorafgaand van het uitroepen van de noodtoestand vreemdelingen die Roemenië niet rechtmatig inreizen werden gedetineerd om verspreiding van Covid 19 te beperken.
Grondslag van het claimakkoord
14. De rechtbank stelt in dit verband vast dat uit het claimakkoord blijkt dat dit akkoord is afgegeven op een andere grondslag dan de grondslag waarop het claimverzoek van verweerder is gebaseerd. Verweerder gaat – kennelijk – van de vooronderstelling uit dat er, conform de verklaring van eiser, in Roemenië nog niet is beslist op zijn asielaanvraag en dat de overdracht zal plaatsvinden in die stand van de asielprocedure. In artikel 18, eerste lid onder b, van de Dublinverordening is immers de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat neergelegd voor de terugname van vreemdelingen van wie het asielverzoek nog in behandeling is. Het claimakkoord daarentegen is afgegeven op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening wat betekent dat eiser de asielaanvraag van eiser in Roemenië heeft ingetrokken. Dit blijkt ook uit de bewoordingen van het claimakkoord. De rechtbank acht relevant om te worden geïnformeerd over de stand van zaken van eisers asielprocedure in Roemenië. Eiser stelt dat enkel zijn vingerafdrukken zijn afgenomen en hem vervolgens is aangegeven dat hij Roemenië moest verlaten. Aan verweerder kan worden toegegeven dat eiser het papier dat hij hierna gekregen zou hebben niet kan tonen, maar nu de grondslag van het claimverzoek en het claimakkoord niet met elkaar overeenkomen zal verweerder zich nader moeten vergewissen van de stand van de asielprocedure die de Roemeense autoriteiten aannemen na de mogelijke feitelijke overdracht van eiser. De rechtbank verwijst in dit verband naar het rapport van AIDA waar eiser een beroep op heeft gedaan, waarin op pagina’s 55 en 56 staat vermeld wat de gevolgen zijn indien sprake is van een afgesloten procedure vanwege een zogenaamde MOB‑melding en hoe de asielprocedure na een Dublinoverdracht wordt aangemerkt. De rechtbank acht het noodzakelijk om over deze feiten te beschikken om in staat te zijn het bestreden besluit aan de hand van de gronden van het beroep te kunnen toetsen. Uit het AIDA‑rapport van april 2020 blijkt dat in Roemenië opvolgende asielaanvragen enkel in behandeling worden genomen als sprake is van nieuwe elementen en bevindingen (pagina 76 en verder). Verweerder zal zich er dan ook nader van dienen te vergewissen in welke stand de asielprocedure van eiser zich na de overdracht aan Roemenië bevindt. De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat in de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2020 is overwogen dat ten aanzien van Roemenië in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar in die zaak die bij de Afdeling voorlag was deze situatie niet aan de orde en is dit AIDA‑rapport niet betrokken, zodat de rechtbank zich gehouden acht in deze concrete zaak het rapport van AIDA van 29 april 2020, waar eiser een beroep op heeft gedaan, te betrekken bij de beoordeling.
15. De rechtbank concludeert dat verweerder zich nader zal dienen te vergewissen van de bovengenoemde feiten en omstandigheden alvorens de rechtbank het bestreden besluit kan toetsen aan de hand van de beroepsgronden. Daartoe dient verweerder zich te wenden tot de Roemeense autoriteiten en – in ieder geval – de navolgende vragen voor te leggen:
  • Hebben de Roemeense autoriteiten ingestemd met de terugname van eiser onder de personalia zoals eiser bij verweerder is geregistreerd? Zo ja, onder welke naam en geboortedatum is eiser bij de Roemeense autoriteiten geregistreerd en op grond waarvan heeft deze registratie plaatsgevonden?
  • Heeft eiser in Roemenië in detentie verbleven? Zo ja, hoelang en op welke wettelijke grondslag? Heeft eiser, voor zover hij in detentie heeft verbleven, toegang tot een arts, een tolk en een advocaat (rechtsbijstand) gehad? Is aan eiser, voor zover hij in detentie heeft verbleven, kenbaar gemaakt in een taal die eiser voldoende beheerst wat de juridische grondslag en (mogelijke) duur van zijn detentie is? Indien eiser gedetineerd is geweest, wat zijn de feitelijke omstandigheden waaronder deze detentie heeft plaatsgevonden? Wat zijn, indien sprake is geweest van detentie, de afmetingen van de cel en met hoeveel personen heeft eiser een cel moeten delen?
  • Is eiser na afgifte van zijn vingerafdrukken in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen en zijn asielmotieven naar voren te brengen? Is eiser aansluitend aan het afnemen van zijn vingerafdrukken naar een treinstation gebracht en hem aangezegd naar Servië te vertrekken? Heeft eiser na afname van zijn vingerafdrukken een document gekregen waarin een vertrekplicht met een termijn is opgenomen?
  • Het claimakkoord is afgegeven op artikel 18, eerste lid aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Wordt de asielaanvraag van eiser na overdracht gekwalificeerd als een opvolgende aanvraag?
  • In het claimakkoord is vermeld dat er thans geen overdrachten worden geaccepteerd vanwege Covid 19. Is thans voorzienbaar dat deze situatie wijzigt voordat de overdrachtstermijn op 22 december 2020 zal verlopen?
16. De rechtbank acht het thans niet opportuun om de overige gronden van beroep te bespreken. De behandeling van het beroep zal worden aangehouden om verweerder in gelegenheid te stellen zich nader ter vergewissen, zoals overwogen in rechtsoverweging 15, en daarmee het besluit van een nadere motivering te voorzien en de vragen van de rechtbank te kunnen beantwoorden. De rechtbank zal hiervoor geen termijn stellen waarbinnen verweerder van deze gelegenheid gebruik dient te maken omdat dit niet is besproken ter zitting en de rechtbank geen zicht heeft op de tijd die gemoeid zal zijn het contact opnemen met de Roemeense autoriteiten om de door de rechtbank gestelde vragen voor te leggen en hierop ook antwoord te verkrijgen. De rechtbank verzoekt verweerder de gestelde vragen aan de Roemeense autoriteiten en de verkregen antwoorden van de Roemeense autoriteiten integraal te overleggen zodra verweerder over deze informatie beschikt. Nadat verweerder dit heeft gedaan zullen beide partijen in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren en een standpunt in te nemen. De rechtbank zal daarna, in overleg met partijen, bepalen of een voortzetting van het onderzoek ter zitting zal plaatsvinden of dat de rechtbank (eind)uitspraak zal doen op basis van het dossier en de schriftelijke conclusies.
17. De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om zich nader te vergewissen van feiten en omstandigheden zoals omschreven in rechtsoverweging 15;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak kunnen partijen géén hoger beroep instellen. Hoger beroep is slechts mogelijk tegelijk met het hoger beroep tegen de nog te wijzen einduitspraak.