ECLI:NL:RBDHA:2020:11600

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
NL20.16233 einduitspraak
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak inzake asielaanvraag en motiveringsgebreken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 16 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, geen uitvoering had gegeven aan een eerdere tussenuitspraak van 7 oktober 2020, waarin verweerder was opgedragen om zich nader te vergewissen van de feiten en omstandigheden die eiser had verklaard over zijn ervaringen in Roemenië. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van meerdere motiveringsgebreken in het besluit van verweerder, waaronder een gebrekkige kwalificatie van de verklaringen van eiser en het niet zelfstandig betrekken van algemene landeninformatie. Eiser had verklaard dat hij in Roemenië was mishandeld en dat hij gedwongen was om zich te ontkleden. De rechtbank vond het onbegrijpelijk dat verweerder deze verklaringen niet had betwist en dat hij niet had ingegaan op de door eiser overgelegde informatie over de asielprocedure in Roemenië. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16233 einduitspraak

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,geboren op [geboortedag] 1987 en van Syrische nationaliteit, eiser,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Zijl en mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Bij tussenuitspraak van 7 oktober 2020 heeft de rechtbank verweerder opgedragen zich bij de Roemeense autoriteiten nader te vergewissen door middel van het stellen van acht concrete vragen.
Bij brief van 22 oktober 2020 heeft verweerder te kennen gegeven geen uitvoering aan de uitspraak van 7 oktober 2020 te zullen geven.
Eiser heeft op 27 oktober 2020 het verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om te reageren op het bericht van verweerder van 22 oktober 2020. Eiser heeft hiervan bij bericht van 28 oktober 2020 gebruik gemaakt.
Beide partijen hebben desgevraagd aangegeven geen behoefte te hebben aan een voortzetting van de behandeling ter zitting of aan het geven van een nadere schriftelijke toelichting.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 13 november 2020.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 7 oktober 2020 verweerder opgedragen om zich door middel van het stellen van vragen aan de Roemeense autoriteiten nader te vergewissen van het navolgende:
Is het correct dat eiser door de Hongaarse autoriteiten aan de Roemeense autoriteiten is overgedragen?
Is eiser aansluitend aan het eerste contact met de Roemeense autoriteiten gedetineerd? Zo ja, op welke grondslag, gedurende welke periode en onder welke omstandigheden?
Heeft eiser indien hij gedetineerd is geweest toegang gehad tot een tolk, een arts en een advocaat?
Indien eiser gedetineerd is geweest wat is de directe aanleiding geweest voor beëindiging van de detentie?
Is eiser nadat hij zijn vingerafdrukken heeft afgestaan aangezegd te vertrekken uit Roemenië en zich naar Servië te begeven? Zo ja, heeft eiser hiervan een document gehad, zo ja, kan daarvan een kopie worden verstrekt aan de Nederlandse autoriteiten?
Is eiser gehoord op zijn asielaanvraag? Wat is de stand van zaken waarin de asielprocedure van eiser zich zal bevinden als hij wordt overgedragen?
Dient eiser na overdracht een opvolgende asielaanvraag in te dienen of wordt de procedure die een aanvang heeft genomen met de asielaanvraag op 24 maart 2020 heropend?
In het claimakkoord is vermeld dat in verband met Covid 19 wordt verzocht de overdracht tot nader order uit te stellen. Is thans voorzienbaar dat op 16 december 2020 deze situatie onverkort van toepassing is?
2. Nu de opdracht van de rechtbank was gegeven omdat het besluit op meerdere punten onvoldoende was gemotiveerd zal het beroep in een einduitspraak gegrond worden verklaard zodat verweerder de uitspraak van de rechtbank, indien dit niet leidt tot het toelaten van eiser in de nationale procedure, kan voorleggen aan de Afdeling. De rechtbank overweegt in aanvulling op de tussenuitspraak het navolgende.
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank weergegeven wat eiser heeft verklaard over zijn ervaringen in Roemenië. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat hieruit niet blijkt van een onmenselijke en vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. De rechtbank acht dit onbegrijpelijk. Eiser heeft ter zitting aangevuld dat hij is gedwongen om zich te ontkleden en dat hij is mishandeld en eiser heeft foto’s overgelegd om de gestelde mishandelingen te onderbouwen. Eiser heeft deze verklaringen bovendien onderbouwd door te verwijzen naar het rapport van AIDA van 29 april 2020. Weliswaar vindt er in de Dublinprocedure geen beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas plaats voor zover dit plaats heeft gehad in het land van herkomst. Niet valt in te zien echter waarom de verklaringen over de ervaringen in de lidstaat waar eiser naar zou moeten worden overgedragen niet relevant zouden zijn en daarom moeten worden beoordeeld. Eiser wordt immers uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om zijn bezwaren tegen overdracht aan deze lidstaat kenbaar te maken en wordt hier ook concreet over bevraagd. Eiser zal deze bezwaren voornamelijk moeten onderbouwen met zijn eigen ervaringen. Verweerder heeft deze verklaringen van eiser niet betwist of onaannemelijk geacht, maar heeft in deze procedure een inhoudelijk oordeel gegeven over de inhoud en strekking van deze verklaringen. Verweerder is in het besluit, het verweerschrift en ter zitting niet ingegaan op de door eiser overgelegde algemene informatie en heeft zijn standpunt in het geheel niet onderbouwd met openbare informatie over de kwaliteit van de asielprocedure en de opvang in Roemenië. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat verweerder bij de beoordeling van de asielaanvraag van eiser uitgaat van de verklaringen zoals eiser die heeft afgelegd, maar daarvan vindt dat deze niet raken aan artikel 3 EVRM en eiser daar hoe dan ook over moet klagen bij de Roemeense autoriteiten. Verweerder heeft ervoor gekozen om, hoewel daartoe opgedragen en dus uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, zich niet nader te vergewissen van de feiten en omstandigheden waar eiser over heeft verklaard. Verweerder kan zich in deze procedure, ook in hoger beroep, dan ook niet meer op het standpunt stellen dat eiser zijn verklaringen niet heeft onderbouwd en daarom niet wordt uitgegaan van de geloofwaardigheid hiervan. De rechtbank concludeert bovendien dat ook indien eiser rechtmatig gedetineerd zou zijn geweest, de omstandigheden waaronder die detentie heeft plaatsgevonden en de mishandelingen die hebben plaatsgevonden door de Roemeense autoriteiten, terwijl eiser zich in de feitelijke en juridische macht van die autoriteiten bevond, dermate ernstig zijn dat verweerder nader had moeten motiveren waarom de behandeling die eiser heeft ondergaan niet in strijd is met artikel 3 EVRM. Verweerder had ook moeten motiveren waarom hij onder verwijzing naar het algemene toetsingskader ook van eiser mag verwachten dat hij na het ondergaan van deze behandeling zich wendt tot deze Roemeense autoriteiten om te klagen over het handelen en nalaten van deze autoriteiten. Eiser heeft verklaard nimmer de intentie te hebben gehad om in Roemenië een asielaanvraag in te dienen. Dit kan echter bezwaarlijk worden tegengeworpen als het niet genoeg inspanningen leveren om in Roemenië te klagen. Verweerder miskent daarmee, naar het oordeel van de rechtbank, niet alleen de onmiddellijke vertrekplicht die de Roemeense autoriteiten aan eiser hebben opgelegd, maar ook de ernst van de ondergane behandeling.
4. Voor zover verweerder zijn standpunt dat eiser de behandeling waaraan eiser in Roemenië is onderworpen niet in strijd acht met artikel 3 EVRM, had verweerder bovendien de ervaringen van eiser kenbaar moeten betrekken bij de beoordeling of overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder maakt terughoudend gebruik van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag van vreemdelingen die kunnen worden geclaimd onverplicht aan zich te trekken en de rechtbank toetst dit slechts marginaal. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder deze ervaringen, in tegenstelling tot de andere door eiser genoemde argumenten, in het geheel niet heeft betrokken bij de motivering waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid op grond van artikel 17 Dv. Verweerder heeft volstaan met de opmerking dat
“gelet op al het vorenstaande worden de reeds aangevoerde omstandigheden niet als dusdanig bijzonder gezien dat zij tot de conclusie zouden moeten leiden dat er sprake is bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt”.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit ook op dit punt een motiveringsgebrek kent.
5. De rechtbank concludeert dat gelet op bovenstaande overwegingen gelezen, in samenhang met de overwegingen in de tussenuitspraak, sprake is van meerdere motiveringsgebreken. Deze gebreken zien onder meer op het claimakkoord, de gebrekkige kwalificatie van de niet ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser, het formalistische vereisen van documenten om gestelde 3 EVRM-schendingen in aanvulling op eigen verklaringen te onderbouwen, het niet zelfstandig betrekken van en ingaan op algemene landeninformatie en het enkele verwijzen naar algemene toetsingskaders en de jurisprudentie van de Afdeling zonder zich er van te vergwissen waar de inhoud van de betreffende uitspraken die in 2020 zijn gedaan concreet op ziet. De rechtbank acht het niet opportuun om thans de overige beroepsgronden te bespreken.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en berust niet op een deugdelijke motivering. Het besluit wordt dan ook vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H.S. Abbing, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 16 november 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.