Op 16 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, geen uitvoering had gegeven aan een eerdere tussenuitspraak van 7 oktober 2020, waarin verweerder was opgedragen om zich nader te vergewissen van de feiten en omstandigheden die eiser had verklaard over zijn ervaringen in Roemenië. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van meerdere motiveringsgebreken in het besluit van verweerder, waaronder een gebrekkige kwalificatie van de verklaringen van eiser en het niet zelfstandig betrekken van algemene landeninformatie. Eiser had verklaard dat hij in Roemenië was mishandeld en dat hij gedwongen was om zich te ontkleden. De rechtbank vond het onbegrijpelijk dat verweerder deze verklaringen niet had betwist en dat hij niet had ingegaan op de door eiser overgelegde informatie over de asielprocedure in Roemenië. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.