In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het overdrachtsbesluit naar Roemenië niet rechtsgeldig was, omdat het niet was voorzien van een claimverzoek en acceptatie op naam van de eiser. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet had voldaan aan de verplichtingen onder de Dublin-verordening, die vereist dat er een persoonlijk onderhoud met de verzoeker plaatsvindt om de verantwoordelijke lidstaat te bepalen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder de verklaringen van de eiser over zijn ervaringen in Roemenië niet had beoordeeld, wat leidde tot meerdere motiveringsgebreken in het besluit. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.050,-.